‘Dageraad!’, siste Simon Koopmans terwijl hij de slaap uit zijn ogen wreef. Door de koude ochtendbries wapperde boven zijn hoofd de vitrage de slaapkamer in. Even kwam de gedachte in hem op zich nog een keer lekker om te draaien, maar deze verdween ook weer. Hij was opgevoed met de norm dat allen ziekte en lichamelijk ongemak redenen waren om na zonsopgang in bed te kunnen liggen. Andere redenen telden niet. Daar had zijn moeder altijd op toegezien. Zelfs nu hij een eenzaam bestaan leed en er niemand in de wijde omtrek was om hem te controleren zette Simon zich in beweging. Zijn eigen toezicht was dwingend genoeg.

‘Verdorie! Wat is het koud!’, mopperde hij terwijl zijn klamme hand aan de gietijzeren handel van de pomp kleefde. De winter was dit jaar laat op gang gekomen, maar dat werd in de afgelopen week ruimschoots goedgemaakt. Er waren weliswaar een paar lichte sneeuwbuitjes gevallen, maar zware sneeuwval was uitgebleven. ’s Nachts vroor het behoorlijk en ook overdag kwam het kwik niet boven het vriespunt. Het zou niet lang meer duren voordat de pomp buiten bevroren zou zijn en hij zich zou moeten wassen en scheren aan de pomp en wastafel die hij binnenshuis had aangelegd.

Hij trok een gezicht bij dat vooruitzicht en liep naar het rotsblok dat aan de rand van de tuin lag. Hij keek naar het dorp in het dal. Dit was het uitzicht dat Christa nu voor altijd zou hebben. De pomp binnen was ook van haar geweest. Hij had eerst de waterput gebouwd en hier later de blokhut omheen gebouwd. Op die manier hoefde ze niet ver met het water te sjouwen. Ze had er maar een jaartje van kunnen genieten. Daarna was ze aan de koorts bezweken.

Simon vocht tegen de tranen en vervloekte zichzelf omdat hij zich weer door zijn emoties had laten overmannen. Het was nu bijna tien jaar geleden dat Christa en hun kind overleden waren. De verschrikkelijke eenzaamheid van die winter achtervolgde hem nog steeds. Een paar dagen na de geboorte was de moeder na een flinke koortsaanval overleden en twee maanden later was het kind aan een longontsteking bezweken.

Sinds die tijd bestond het enige contact met de buitenwereld uit het bezoek van een oude handelsreiziger die Valkenburg drie keer per jaar aandeed. Een man die af en toe op jacht ging, een moestuin had en een koe, had weinig contact met anderen nodig. Eerlijk is eerlijk, moest hij toegeven, het waren zijn ondeugden die hem af en toe naar het dorp dreven. Er was niets mis mee een zoetkauw te zijn en van koffie en tabak te houden, hield hij zijn paard voor toen hij op weg naar het dorp was.

Toen Christa nog leefde was hij van plan een grote boerderij te bouwen. Hij bezat nog steeds een paar hectare grond, maar had het plan van het boerenbedrijf laten varen en zich bepaald tot datgene dat nodig was om selfsupporting te zijn. Er was weinig om zich zorgen over te maken, maar er waren ook maar weinig pleziertjes.

Sommige van de naastgelegen boeren hadden geprobeerd een stuk land van hem te kopen, maar Simon wilde niet verkopen. Het was nu zijn doel de buitenwereld zover mogelijk bij hem vandaan te houden. En dat slaagde over het algemeen aardig.

Behalve dan die vervelende dassen!’, vloekte hij. Toen hij zijn vee ging verzorgen, zag hij dat het luik naar de voorraadkelder op een kier stond. Dit was al de vierde dag op rij dat dit het geval was. Hij daalde het trapje af in de verwachting een enorme puinhoop aan te treffen. Maar dit was niet het geval. De jutezakken met meel en suiker evenals de kisten appels en aardappelen waren onaangeroerd. Het enige dat niet op zijn plaats lag was het deksel van de melkbus die in de hoek stond. Het bungelde aan zijn ketting tegen de buitenkant. Simon vloekte opnieuw.

‘Die verdomde beesten hebben van de melk gesnoept!’ Het verbaasde hem dat de bus niet omvergegooid was. Hij goot de verse melk die hij van de koe die hij gemolken had, in de bus. Hij hield een beetje apart om zijn koffie te doen en zijn koekjes in te dopen. Hij sloot het deksel goed af. Hij zou de volgende dat kaas gaan maken van de melk.

Met de melk, een paar aardappelen, een appel, wat wortelen en een stuk spek klom hij de ladder op en sloot de luik zorgvuldig af. Hij wist dat het weinig zin had, maar om de verdomde beesten buiten te sluiten, legde hij een zware steen op het luik, voor hij naar het huis liep.

‘Verdomme!’, vloekte hij weer. Al drie dagen geen eieren! Ik zou maar eens snel een ei gaan leggen, kippen, anders eindigen jullie in de braadpan!’

Zijn dag was niet goed begonnen. Geen eieren. Het was aanleiding om eens flink te foeteren terwijl hij zijn ontbijt klaarmaakte. Aardappelen met spek, zonder eieren, al drie dagen achtereen!

Het gedachte zijn legkippen te moeten vervangen, stond hem niet aan. Hij moest snel beslissen, want hij zou de hele dag kwijt zijn om heen en terug naar de kippenboerderij twee dorpen verderop te gaan. En nu het zo koud was, viel het te betwijfelen of de kippen die reis wel zouden overleven. Maar het was dat of de hele winter geen eieren en die gedachte stond hem ook niet aan.

Tegen de tijd dat hij zijn ontbijt op had, was hij eruit. Als er morgenochtend weer geen eieren waren, dan zou hij op pad gaan naar de kippenboerderij. Het was een trip van meer dan 20 kilometer, maar hij had de beste kippen van zuid Nederland.

Na het ontbijt zette Simon zich aan een paar winterklusjes die waren blijven liggen omdat het seizoen zo laat begonnen was. De zon had al weer iets meer aan kracht gewonnen, maar toch was de atmosfeer knapperig. Er stond een stevige wind, die blies dwars door de lagen flanel die hij aanhad. En toch was het een schitterende decemberdag. De lucht was donkerblauw zoals die alleen in deze tijd gezien kon worden. Als er sneeuw gelegen had, dan had deze onder zijn voeten geknisperd.

Simon liep langs de beek met eens schop en vulde een kruiwagen met klei en grind. Hij bracht het naar de beschutte kant van het huis. Vervolgens liep hij naar de rand van de tuin om daar zoden te steken. Het waren voorbereidingen om de kieren in de wanden van de bolkhut dicht te kunnen smeren. Hij pauzeerde een paar minuten om een praatje met Christa te maken en samen over het dal uit te kijken. Terwijl hij daar zat ontspande hij en stonden zijn zintuigen op scherp. Hij zou toch zweren dat hij eieren met spek rook. Het duurde maar even, de geur was al snel verdreven door die van dennen en jeneverbes. Hij dacht dat zijn neus hem voor de gek gehouden had. Ondanks zijn glimlach foeterde hij op zijn overleden vrouw omdat ze hem plaagde met hetgeen hem momenteel bezig hield.

Alsof zijn voormalige bruidje hem aan het uitdagen was met de geur van gebakken eieren die hij niet uit kon staan. Hij moest glimlachen bij de herinnering aan haar temperamentvolle karakter. Zijn rechterhand begon te jeuken en parallel daaraan en dat was minder gewenst, voelde hij steken in zijn lies. De speelsheid van Christa ging altijd door tot in de slaapkamer. Hij verwonderde zich over de manier waarop zijn vrouw hem uitlokte streng voor haar te zijn. Alsof ze zich optrok aan die kant van hem. Als hij de touwtjes in handen nam, werd ze de zijne in alle opzichten, bereidwillig en enthousiast. Het enige wat noodzakelijk was om de rust in hun relatie te bewaren, was een flink pak op haar blote billen van tijd tot tijd. En als ze deze niet verdiende, dan daagde ze hem wel uit om er eentje veilig te stellen.

Het was precies zoals Simon vond zoals het toe hoorde te gaan tussen man en vrouw. In ieder geval de manier waarbij hij zich thuis voelde.

Tegen de middag was Simon flink gevorderd in het dichtsmeren van de kieren van de blokhut. Terwijl hij aan het werk was, had hij nog twee keer de geur geroken van het ontbijt wat aan zijn neus voorbijgegaan was. Maar telkens verdween het even onverwacht als het gekomen was.

Hij was lichtelijk geïrriteerd. Hij had het gevoel dat zijn zintuigen hem een poets bakten en baalde ervan dat hij zijn dagelijkse eitje moest missen. Het maakte dat hij steeds vastbeslotener werd de trip naar de kippenfokkerij te maken. Hij vervloekte zijn kippen die opgehouden waren met leggen. Als dit zo door ging, zou het een lange winter worden. Het viel ook niet mee als een man zelf zijn enige gezelschap was en dan nog een chagrijnige man ook.

Hij werkte hard door de rest van de dag. Vastbesloten voor afleiding te zorgen waardoor zijn gedachten hem niet zouden kwellen.

************

Marlies huiverde toen ze de forsgebouwde man aan zijn huis zag werken. Ze observeerde hem al een paar dagen sinds ze bij toeval bij hem terecht gekomen was. Ze was slecht uitgerust geweest om in haar eentje in de koude winter te overleven en was opgelucht in de bewoonde wereld te komen nadat haar paard kreupel geworden was. Door schade en schande was ze voorzichtig geworden en in plaats van aan de deur te kloppen, had ze zich verstopt om de bewoners een poos te kunnen gadeslaan. Het minikerkhofje aan de rand van het erf was een aanwijzing en het feit dat ze de man regelmatig naar de graven zag gaan en hoorde praten tegen de overledenen hadden het idee bevestigd dat hij een weduwnaar was.

Hoewel de man betrouwbaar oogde, was Marlies terughoudend om hem te benaderen. Hij was een grote kerel en keek altijd chagrijnig. Recente ervaringen hadden haar bang gemaakt voor chagrijnige mannen.

Het koude weer begon problemen voor haar op te leveren. De kleine schuur achter het huis waar zijn vee stond, was amper genoeg voor het vee zelf. En toen het begon te sneeuwen was het niet meer mogelijk zich over het erf te bewegen zonder dat het opgemerkt zou worden. Er waren geen mogelijkheden zich in het huis te verstoppen. Voedsel wegnemen uit zijn voorraadkast werd ook steeds moeilijker. Ook hier zouden de sporen in de sneeuw haar verraden. Buiten in het bos bivakkeren was ook al geen optie, hiervoor was ze veel te slecht gekleed.

Ze zou snel gedwongen worden iets te doen. Ofwel ze nam zijn paard en ging ervandoor ofwel ze klopte bij hem aan om hulp te vragen.

Die ochtend had ze het risico genomen omdat het harder waaide dan andere dagen. Ze had de eieren en het vlees opgewarmd dat ze van de man had gestolen. Het was een aangename afwisseling. Het spek was gerookt en was koud ook best te eten, maar de rauwe eieren lagen zwaar op de maag. De warme maaltijd voelde een stuk aangenamer. Voor het eerst in een paar weken voelde ze zich goed, ontspannen bijna, hoewel er genoeg was om zich zorgen over te maken.

‘Ga daar niet weer naar toe’, fluisterde ze. Ze voelde een prop in haar keel. Het huilen stond haar nader dan het lachen. De afgelopen maanden was haar leven zwarter geweest dan ze zich in haar stoutste dromen voor had kunnen stellen.

Toen ze eraan terugdacht, kwam ze tot de conclusie dat de ellende begonnen was toen haar moeder hertrouwd was. Tot stand gekomen door corresponderen, maar het bleek vanaf het begin geen succes te zijn. De Zweed was een wrede man, nors en vrouwonvriendelijk. Bovendien eisend in zijn vleselijke behoeften jegens zijn nieuwe vrouw.

Marlies zag haar moeder in de loop van een jaar veranderen van een mooie, gelukkige en zorgeloze vrouw in een moe, versleten, bang en teruggetrokken schepsel. Toen zijn vrouw zwanger werd, werd de Zweed zo mogelijk nog wreder en veeleisender. Tot dat moment had Marlies de man over het algemeen genegeerd. Behalve dat hij haar zag als een hulp in de huishouding en volledige gehoorzaamheid van haar verlangde had hij tot dat moment weinig interesse in haar getoond. Hij vroeg haar nooit naar haar ambities en verlangens en het leek hem weinig uit te maken of ze er was of niet. Toen zijn vrouw zijn kind droeg, waarvan hij eiste dat het een jongen zou zijn, werden Marlies en haar moeder tot slavernij gedwongen en draaide de hele wereld om hem.

De man bewerkte zijn vrouw met zijn vuisten als ze te moe was om haar werk te doen en hij had Marlies eens met een zweep gedreigd toen ze het voor haar moeder probeerde op te nemen. In de laatste maand voor haar overlijden had Marlies haar moeder een paar keer gesmeekt om er vandoor te gaan, maar deze was bang voor haar ongeboren kindje. Deze zou een vader nodig hebben, iemand die voor hem zou zorgen. Marlies drong niet tot haar door. Toen sloeg het noodlot toe.

Toen de Zweed er op een middag op uit was, begonnen de weeën, twee maanden te vroeg. Plotseling waren ze er en ze had veel bloed verloren. De bevalling zette snel door en Marlies kon maar weinig doen. Haar moeder en het kindje, een wolk van een jongen, stierven voor haar ogen. Verstikt door verdriet was Marlies niet voorbereid op de reactie van de Zweed.

Toen hij thuiskwam en ontdekte dat zijn vrouw en kind dood waren, leek het of hun lichamen niet veel meer waren dan afval. Hij wilde er zo snel mogelijk van af. Als Marlies er niet geweest was en die paar kennissen van zijn vrouw, dan was het nog maar de vraag of er wel een herdenkingsdienst gehouden zou zijn. Toen ze de dag van de begrafenis thuis kwamen, stelde hij haar voor de keus, of ze zou voortaan het bed met hem delen of ze moest maken dat ze wegkwam.

Ze kreeg niet veel tijd hier over na te denken. De volgende ochtend stond Marlies op straat. Ze had gepakt wat ze kon dragen en het oudste paard dat ze hadden gezadeld. Ze hoopte dat der Zweed daar geen bezwaar tegen zou hebben. Ze had alles achtergelaten. Alles wat ze bij haar had waren een paar kleren, een beetje geld en een doosje met persoonlijke bezittingen.

Ze was bijna klaar met haar opleiding tot onderwijzeres, ze hoefde alleen nog maar examen te doen, maar het huwelijk van haar moeder en de ellende die daar achter weg kwam, waren de oorzaak dat ze hier niets mee gedaan had. Afgezien daarvan had Marlies geen echte kwaliteiten. Ze was niet erg handig met draad en naald en had weinig ervaring met eten koken en een huishouding runnen. Ze had geen idee wat ze anders zou kunnen doen dan lesgeven. Desalniettemin was ze vastbesloten in de buurt van Valkenburg werk te zoeken. Ze was een paar dagen onderweg geweest om daar te komen.

Tegen de tijd dat ze daar arriveerde was het voedsel dat ze meegenomen had op en had ze een paar dagen niet geslapen.

De eerste weken na haar aankomst in Kerkrade hadden in het teken gestaan van honger, wanhoop en angst. Het enige werk wat ze had kunnen vinden was in een bar, maar ondanks andere beloften werd ze al snel aangemoedigd drankjes te nuttigen en aardig te doen tegen mannelijke gasten. Kusjes en knuffels gingen over in ongewenste handelingen. Grijpgrage handen zaten constant aan haar. Vieze, stinkende dronkaards werden opdringerig toen ze hen probeerde te omzeilen en een paar keer werd ze hardhandig beetgepakt toen ze probeerde te voorkomen dat ze op haar mond gekust werd.

Marlies had zich iedere nacht in slaap gehuild, maar had zorgvuldig de fooien die ze kreeg weggestopt. De andere meisjes waren regelmatig met een klant naar boven verdwenen. Ze hadden haar laten weten dat daar pas geld mee te verdienen was, maar Marlies was nog maagd en kon het niet opbrengen deze te verkwanselen aan de eerste de beste dronkaard. Ze wilde genoeg geld bijeensprokkelen om haar opleiding af te kunnen maken en vervolgens een baan als onderwijzeres vinden.

Het mocht echter niet zo zijn. Marlies kromp ineen bij de geheugenflarden die haar teisterden en die ze niet kon onderdrukken. Toen ze lag te slapen was een van de bezoekers van de bar naar haar toegekomen en had haar verkracht en had al haar geld meegenomen. Ze had zich hevig verzet, maar was geen partij voor hem. Zijn antwoord op haar verzet was haar in elkaar te slaan totdat ze zich niet meer verzette.

Niemand was haar komen helpen, hoewel alle kamertjes om haar heen bezet waren. De eigenaar van de bar stond toe dat ze nog drie dagen op het kamertje bleef tot ze weer in staat was te lopen. Een van de meisjes, Bianca, verzorgde haar verwondingen en gaf haar wat geld en het advies te vertrekken. Ze was nu onteerd en er waren veel mannen die daar misbruik van wilden maken. Niemand zou nog voor haar opkomen en niemand zou haar steunen als ze dat zelf zou doen.

Marlies nam het advies ter harte . Zodra ze weer in staat was te reizen, stal ze bij het krieken van de dag een stel mannenkleren, een pistool, genoeg eten voor een week, een stapel geld uit de kassa van de bar en maakte zich uit te voeten. Deze keer reed ze in de richting van het zuiden. Ze ging op zoek naar een goederentrein in de richting van het westen van het land.

Ze had nog maar enkele tientallen kilometers afgelegd toen het paard kreupel werd. Ze was te voet verder gegaan en bevond zich nu op deze plaats, zich verstoppend in de schuur van een soort kluizenaar. Midden in de winter ver van de bewoonde wereld. De vraag waar ze heen moest gaan, kon ze niet beantwoorden.

*********

Marlies slaagde erin haar tranen weg te slikken dankzij de grote man die ze observeerde. Hij duwde de kruiwagen op slechts een paar meter vanwaar zij zich verstopte. Ze was er maar ternauwernood in geslaagd om niet te gillen. Haar hart ging als een wilde te keer. Zodra de man buiten gehoorsafstand was, kwam ze overeind en verplaatste zich naar een plaatsje verder van het huis verwijderd.

De zon ging langzaam onder en ondanks dat de wind ging liggen was het bitter koud. Er hing bovendien sneeuw in de lucht. Het was een geluk dat de winter laat ingevallen was, maar ze had niet veel tijd meer. Ze zou het paard van de man mee kunnen nemen en er vandoor kunnen gaan, bedacht ze toen ze haar mogelijkheden afwoog.

Het vooruitzicht om de winter door te brengen bij een man die ze bovendien niet kende en die bovendien alleen woonde, trok haar niet aan. Hij zou haar waarschijnlijk haar spullen laten pakken en erop toe gezien hebben dat ze ook echt zou vertrekken. Het paard meenemen en zoveel spullen als ze zou kunnen dragen, nog voor hij überhaupt zou weten dat ze er was, was waarschijnlijk de meest verstandige optie. Het stelen van zijn paard zou haar gevangenisstraf op kunnen leveren, maar goed, hij zou moeten lopen, dus hoe zou hij haar te pakken kunnen krijgen? Bovendien het zou de nodige tijd kosten voor hij hulp zou krijgen en dan was ze allang ver weg. Het leek een redelijk veilige optie.

Marlies overwoog wat geld voor hem achter te laten en een briefje dat ze hem de rest zou brengen zodra ze daar toe in staat zou zijn, maar wat moest hij nu met geld? Ze kon het beter bij de schuldbekentenis laten. Ze wilde dat ze het huis binnen kon gaan om uit te vinden wie de man was. Als ze wist wie hij was, kon ze hem zijn paard terugsturen en wat geld voor het gebruik ervan. Maar de man was nooit ver genoeg weg om zijn huis in te durven gaan. Ze kwam op het idee om in het dorp naar hem te vragen. Zo zou ze misschien achter zijn naam kunnen komen.

Met dit plan in haar achterhoofd ging marlies naar haar schuilplaats en begon haar spullen te verzamelen. Het werd te koud om buiten te blijven slapen. Ze verplaatste zich naar de bosjes naast het huis en zou wachtten tot hij zich klaar zou maken voor de nacht. Dan zou ze naar de schuur gaan om daar te wachten tot de dag aan zou breken, het paard opzadelen en er vandoor gaan.

In het laatste beetje daglicht begon Marlies een schuldbekentenis te schrijven die ze in de schuur achter zou laten. Het enige waar ze op kon schrijven was de achterkant van een oude brief die haar vader aan haar moeder geschreven had. Dus schreef ze onderaan haar briefje of de man de brief voor haar wou bewaren omdat deze een emotionele waarde voor haar had.

Het was al behoorlijk donker toen de man naar binnen ging. Hij was een hele poos in de schuur gebleven. Veel langer als andere keren dat hij het paard en de koe verzorgde. Hij was deze keer met andere dingen bezig, maar Marlies kon niet zien waarmee. ‘Schiet toch eens een beetje op! Ik bevries hier bijna’, siste ze, terwijl hij maar in de schuur bleef rommelen.

Uiteindelijk ging hij naar binnen. Marlies wachtte tot ze de kookluchtjes rook. Ze wist dat hij nu niet meer naar buiten kwam. Hij was een gewoontedier. Ook al was het later dan hij gewend was, hij deed alles zoals hij dat anders ook deed. Hij ging op de schommelstoel bij de deur zitten, schopte zijn laarzen uit en ging naar binnen. Eenmaal binnen ontstak hij de olielamp bij het raam en stak vervolgens het fornuis aan. Het duurde een minuut of twintig voor Marlies kon ruiken wat hij die avond zou eten. Dat was het sein dat ze ook wat voor zichzelf zou maken. Haar theorie was dat zolang hij in de keuken aan het rommelen was, hij niet zou horen wat zij aan het doen was.

Die avond wachtte ze tot de lamp bij het keukenraam uitging, ten teken dat hij klaar was met eten. Terwijl ze wachtte, bood haar slaapzak amper genoeg warmte. Het paard was niet het enige dat ze mee zou nemen als ze hier vertrok. Een paar dekens die de man in de schuur had hangen, zouden ook meegaan.

Toen het uiteindelijk donker werd in het huis, ging Marlies naar de voorraadkelder en pakte zoveel mogelijk voedsel is. Ze hoopte dat het genoeg zou zijn om haar eindbestemming te bereiken en dat ze man er niet mee in de problemen zou brengen. Maar goed, hij zou beter in staat zijn voor zichzelf te zorgen dan dat zij dat zou kunnen. Hij wist tenminste hoe hij moest jagen en hoe hij groente moest verbouwen. Zelfs zonder paard zou hij zich waarschijnlijk beter kunnen redden dan zij. In haar hoofd probeerde ze allerlei dingen te bedenken om haar criminele plannen te vergoelijken. Ze verzamelde een paar dekens en ging in een hoek van de schuur liggen.

Het was de warmste nacht die ze in vele weken gehad had. Uitgeput viel ze in slaap.

Het gepiep van de schuurdeur in zijn roestige hengsels maakten Marlies niet eens wakker. Simon kwam de schuur binnen en molk de koe. Nog voor zonsopgang zadelde en bepakte hij het paard. Het is hem helemaal niet opgevallen dat in de hoek van de schuur iemand onder een stapel dekens lag te slapen. Marlies sliep door de herrie die de man maakte heen. Ze hoorde hem zelfs niet tegen de kippen brommen dat hun dagen geteld waren.

Het was halverwege de ochtend toen Marlies wakker schrok. Ze was stijf van het in een houding liggen. Ze krabbelde overeind. Het pakket gestolen voedsel na haar, zorgde dat ze pas goed wakker werd. Toen ze in de richting keek waar het paarde hoorde te staan, stokte haar adem.

‘Iemand anders heeft het paard gestolen!’ Ze keek verdwaasd om zich heen, bang dat de man ieder moment binnen kon stappen en haar zou beschuldigen van het verdwenen paard. De paniek maakte langzaam plaats toen ze de emmer melk bij de koe zag staan. De man had de dieren al gemolken. Nu was er nog iets om zich zorgen over te maken. Zou hij haar gezien hebben? Waarschijnlijk niet, hield ze zichzelf voor. Als dat het geval geweest was, dan zou hij haar wakker gemaakt hebben om te weten te komen wat ze daar deed. Ze keek om het hoekje van de deur. Er was geen spoor van hem of van het paard te bekennen.

‘Waar is hij gebleven?’, siste ze. Ze vervloekte zichzelf en begon haar spullen op te ruimen. Ze zou nog een dag moeten wachten voor ze zou kunnen vertrekken. Ongeduld en vermoeidheid zorgden voor tranen en beïnvloeden haar humeur. In plaats van de dekens netjes op te hangen, schopte ze deze door de schuur. Een ervan raakte een koe, die van schik om zich heen trapte en de emmer melk omver wierp.

De aanblik van de puinhoop en de ontzetting vanwege de verspilling brachten Marlies weer tot zinnen. Ze begon de puinhoop die ze veroorzaakt had op te ruimen en verborg haar spullen achter een kist. Het zou daar veiliger zijn dan buiten in de bosjes, waar de ratten er gemakkelijk toegang toe zouden hebben. Ze hield er een appel en een klein stukje kaas uit als ontbijt. Ze klom de kelder in om een beetje melk te halen die ze erbij zou drinken.

Er lag een dikke laag room over de melk. ‘Het zou lekker zijn met een beetje suiker’, dacht ze. ‘En met warme koffie zou nog lekkerder zijn.

‘Zou ik het durven?’, vroeg ze zichzelf af en stak haar hoofd uit de kelder om in de richting van het huis te kijken. ‘Hij is met zijn paard weg. Misschien is hij gaan jagen of is hij ergens op bezoek gegaan?’

Het was de eerste gelegenheid die zich voor deed om een kijkje in het huis te nemen. Misschien was dit nog wel beter dan vanochtend te vertrekken. Nu kon ze wat meer over de man te weten komen. Misschien kon ze zelfs zijn naam wel achterhalen, zodat ze hem later zijn paard terug kon sturen.

De koffiepot was nog steeds warm dankzij de gloeiende kolen in het fornuis. Hoewel het oud was en enigszins aangebrand, koesterde Marlies het als het lekkerste glas wijn. Met de room en een flinke schep suiker, was het een weldaad. Er zat genoeg hachee in de pan om een heel weeshuis te kunnen voeden in de pan naast de koffiepot.

‘Hij is niet ver weg, als het eten op het fornuis heeft laten staan’, zei ze tegen zichzelf.

De inhoud van de pan was flink gaar, ontdekte ze, terwijl ze een hapje proefde. Veel te gaar om pas sinds vanochtend op te staan. Het leed geen twijfel dat dit het eten van gisteravond was, wat ook voor de komende dagen klaargemaakt was. Door het lange sudderen zou het in de komende dagen alleen maar smakelijker worden.

Marlies schepte voor zichzelf een groot bord vol en begon al lopend te eten terwijl ze de twee grote kamers in de blokhut bekeek. In veel kleine dingen was duidelijk een vrouwenhand te herkennen. Er hing vitrage voor de ramen, behalve bij voor het raam bij de waterpomp. Er stonden kleine porseleinen beeldjes op de buffetkast. Maar wat haar aandacht nog het meest trok, waren de planken aan de muur van de slaapkamer vol met boeken en paperassen.

‘Hier heb je het dus zo druk mee’, fluisterde ze tegen de man wiens aanwezigheid bijna voelbaar was. Sommige titels van de boeken kwamen haar bekend voor, maar de meesten niet. Ze waren allemaal gelezen, sommige zelfs heel vaak, aan het versleten leer van de omslag te zien. Schrijvers uit Nederland, uit Vlaanderen en uit Oost Indië. Boeken over wetenschap, gedichtenbundels en romans. Medische boeken en boeken hoe je een brug moest bouwen. Zelfs een hele serie driestuiver romannetjes.

Er verstreken vele uren terwijl Marlies in de boeken bladerde.

Het gekrijs van een paar ganzen verbrak haar mijmeringen. De schrik zorgde dat ze zich weer tot haar doel bepaalde, namelijk het meer te weten komen van de man voordat deze thuis zou komen en haar zou betrappen. Het was haar niets eens opgevallen dat het buiten was gaan sneeuwen.

Een uur later vond ze uiteindelijk wat ze nodig had. Een trouwboekje en een stapeltje oude brieven. Marlies ging op de grond zitten en begon een paar brieven te lezen.

Ze waren allemaal aan Christa gericht. Aan de vrouw wiens naam Marlies op een van de grafstenen aan de rand van het erf had zien staan. De brieven waren lief van toonzetting. Marlies was vanaf de eerste brief in trance en bij de laatste zelfs in tranen. Het was liefde op het eerste gezicht geweest. Zijn brieven waren zo openhartig dat Marlies het gevoel had dat ze hem kende. Wat wilde ze graag in Christa haar schoenen staan. Maar ze schaamde zich tegelijkertijd dat ze zo schaamteloos in het leven van twee mensen die ze helmaal niet kende, binnengedrongen was.

De brieven brachten wel het nodige te weeg. Marlies wilde de man nog beter leren kennen. Ze was haar aanvankelijke doel, achterhalen hoe de man heette, helemaal vergeten en haalde een andere doos te voorschijn. Deze zat op slot, maar het slotje bleek niet bestand tegen de haarspeld die Marlies er op los liet. In de dos lagen een paar foto’s een een zestal dagboeken. Marlies herkende de man op de foto’s en veronderstelde dat de vrouw naast hem Christa moest zijn.

Ze was de mooiste vrouw die Christa ooit gezien had. De ogen van Christa blonken op de foto’s van plezier en ondeugendheid. Lange zwarte krullende lokken hingen over haar schouders tot bijna op haar heupen en op latere foto’s waren ze netjes opgeboden. Ze had een prachtig figuur dat Marlies bewust maakte van haar eigen jongensachtige uiterlijk.

‘Geen wonder dat hij je lief had’, zei Marlies. ‘Dat zou iedere man gedaan hebben’.

Zo mooi als de foto’s waren, zo diepgaand onthulden de dagboeken de gedachten van een vrouw die zich helemaal openstelde. Marlies las een paar bladzijden van het boek dat bovenaan lag, toen ze zich realiseerde dat ze in het midden van het verhaal beland was. De vrouw schreef over haar zwangerschap en haar opwinding om moeder te zullen zijn. Ze stelde zich voor hoe gelukkig Christa en haar man zouden moeten zijn.

‘Siem. Ze noemde je Siem’, fluisterde Marlies tegen de foto van de man. Die naam paste bij hem. En de degelijkheid die ze de afgelopen dagen bij hem meende te zien openbaarde zich op de foto’s en in het dagboek.

Het dagboek liet niets te raden over. Simon hield van zijn vrouw en zij hield van hem. Zelfs de manier waarop hij zijn liefde in bed liet blijken was opgeschreven. Marlies legde het dagboek neer en bladerde door de anderen op zoek naar de eerste. Het oudste dagboek begon twee maanden na de datum die ze in het trouwboekje had zien staan.

Marlies begon te lezen.

25 december 1867

We zijn onderweg van de Ardennen naar zuid Nederland waar Simon een stuk land heeft gekocht.

Ik zou huilen als ik niet zo vreselijk boos was. Hij is zo streng en onbuigzaam, de man met wie ik getrouwd ben. Ik moet toegeven dat hij zijn beloftes nakomt. Dit boek is mijn enige kerstcadeau. Ik had om haarspelden gevraagd en om zijden stof, maar ik kreeg slechts dit boek. Ik kan mijn haarspelden en mijn zijde krijgen, heeft hij gezegd, maar ik moet eerst mijn verhaaltjes opschrijven. Waarom kan ik het hem niet gewoon vertellen? Kinderen houden er ook toch van als er verhaaltjes verteld wordt? Maar hij zal krijgen waar hij om gevraagd heeft! Ik zal erin schrijven hoor, maar ik zal mijn eigen gedachten opschrijven en niet de kinderachtige verhaaltjes die ik verzonnen heb. Hij schrijft die verdoemde verhalen zelf maar op als hij dat zo graag wil.

Hij heeft gedreigd me over de knie te leggen en me een pak op mijn billen te geven als ik hierover door blijf zeuren! Als ik niet zoveel van hem zou houden, zou ik hem vermoorden. En die verschrikkelijke vrouw heeft het hem ook horen zeggen. Ik zweer dat ik haar de ogen uit zal krabben als ze nog eens tegen me durft te grijnzen. Het kan me niet schelen als Simon daarvoor midden in het kamp mijn billen bloot zal maken. Asl ze nog eens tegen me durft te grijnzen, dan vlieg ik haar aan!

Koos, de man van Lijanne is al net zoals Simon. Ze zijn net twee handen op een buik, ook al zijn ze constant in discussie. Twee sterke mannen met een stevige kijk op het leven. Het si zo grappig om hen te horen discussiëren. Ze beseffen niet eens dat ze het in feite helemaal met elkaar eens zijn. De arme Lijanne had hen vanavond beter niet uit kunnen lachen. Koos is zo streng tegen haar. En Simon keek naar me alsof ik er iets aan kon doen! Mijn arme billen! Ik kon er niets aan doen en mijn billen tintelen van angst. Ik moet eraan denken Lijanne morgen wat van mijn zalf te geven, want volgens mij is het Koos menens. Haar Kerst is naar de filistijnen ben ik bang, tenzij Koos net zoals Simon is als hij met haar klaar is.

26 december 1867

Oh Simon mijn liefste. Wat gemeen van je om mij dit cadeautje te geven. Ik heb genoeg aan mijn hoofd, dat zweer ik! Je hoeft mijn humeurigheid niet op deze manier te bestraffen. Nu moet ik iedere dag iets opschrijven. Ik moet opschrijven wanneer ik er weer iets uitgeflapt heb! Ik heb alleen maar tegen die vrouw gezegd dat ze zo lelijk was als de nacht. En dat is toch zeker zo?’

‘Het is toch zo. Hoe hard je me ook op mijn billen geeft, mannetje! Het is echt zo, ik kan het niet vaak genoeg zeggen! En die arme Lijanne kon het ook niet helpen dat ze moest lachen toen ik dat monster de waarheid vertelde. Als Koos haar weer een pak slaag gaat geven, moet ik hem neerschieten ben ik bang.

27 december 1867

We zijn weer onderweg en mijn billen doen pijn op het bankje van de kar. Een volgend kamp overleef ik niet. Als ik nog langer in de omgeving van deze vrouw moet bivakkeren, houd ik geen billen meer over om op te zitten.

Simon is zo nors de laatste dagen en ik moet toegeven dat mijn stemming niet veel beter is geweest. Dit cadeau getuigd van wreedheid. Alweer moet ik mijn mond houden en heb ik de opdracht gekregen het op te schrijven. Ik wil het liefst wegdromen. Ik wil van het uitzicht genieten. Hoe kan ik dat nu doen als ik me met dit boek moet bezighouden! Hij heeft me de lege bladzijden laten zien. Nog twee zulke stukken en ik heb pas een bladzijde volgeschreven! Ik word gek. Ja, ik heb het al gezegd, maar het is echt waar.

Mijn echtgenoot is een geil mannetje. Als ik dit dagboek eens gebruik om hem dat te vertellen, dan houdt deze straf misschien op. Ik schaam me er niet voor. Het zijn mijn gedachten. Ik schrijf met mijn hele ziel en zaligheid. Ja, ik daag hem uit. Ik weet dat mijn aandacht wil wanneer ik hem attent maak op mijn humeurige buien. Ik zie ge glinstering in zijn ogen wanneer ik hem uitdaag. Ik denk dat hij het wel weet.

Hij had vanmorgen een erectie toen hij mijn broek naar beneden deed. Hij werd zelfs nog veel stijver toen hij me mijn mantel uitveegde omdat ik die vrouw uitgescholden had. Toen hij me een pak op mijn blote bips gaf, prikte hij in mijn zij. Toen ik huilde en beterschap beloofde, groeide hij nog meer. Hij genoot toen ik op mijn knieën voor hem ging zitten en hem uit zijn broek haalde. Mijn billen klopten niet zo gard als zijn lid terwijl ik het streelde en kuste.

Zou God weten dat ik hem zoveel lief heb, dat ik zijn vlees wil. Is het zondig dat het vlees van mijn echtgenoot me zo opwindt? Dat het vuur van verlangen alleen maar aangewakkerd wordt als zijn hand mijn bips alleen maar in brand zet?

Ik weet dat ik me voorlopig rustig en ontspannen zal voelen. Lang reizen maakt vermoeid. Hopelijk zal mijn man te vermoeid zijn om zich te herinneren wat ik vandaag op moest schrijven.

**********************

Marlies voelde haar hart bonzen terwijl ze aan het lezen was. Uiteindelijk moest ze ophouden. Ze voelde zich schuldig omdat ze het privé leven van de man was binnen gedrongen. Ze wilde graag alles van Christa geschreven had lezen, maar dat kon niet. Daar was geen tijd voor, of wel? Ze voelde een warme sensatie in zich opkomen. Zou de man het merken als de dagboeken mee zou nemen? Ze wilde zo graag doorlezen, maar daar was geen tijd voor.

De gedachte aan de tijd zette haar tot activiteit. Voor het eerst keek ze naar buiten en zag dat er bijna een meter sneeuw lag en dat de harde wind het opwaaide tot duinen.

Het was kerstavond, bedacht Marlies zich. Ze voerde een bitter gevecht tegen de tranen. De tranen wonnen. Deze man was evenveel kwijtgeraakt als zij. Misschien wel meer. Iets in haar brak met het verdriet, haar verlies en de zijne. Maar haar angst won het en zette haar aan tot actie. Ze moest gaan. Maar die sneeuw! De sneeuw was laat dit jaar, maar in het geval van Marlies kwam ze toch nog te vroeg.

‘Waar zou hij zijn?”, vroeg ze zich bezorgd af. Opeens was ze bang dat de man zou verdwalen en nooit meer terug zou komen. Even was ze vergeten dat hij helemaal niet in haar leven hoorde. Nog een dag en ze zou vertrokken zijn, hoezeer ze zich hier ook thuis voelde. Het was al veel later als ze dacht ontdekte marlies toen ze voelde dat de pan en de koffiepot op hert vuur koud geworden waren. De koekoeksklok aan de muur bevestigde dit. Het was vier uur in de middag. Geen wonder dat het zo schemerig was in huis. Het zou snel donker worden.

Eer lag genoeg sneeuw buiten om sporen na te laten die een blind paard niet zou kunnen missen. Als ze geluk had, zou de wind haar sporen uitwissen, maar de man zou waarschijnlijk ieder moment thuis kunnen komen. Er was geen tijd meer. Als ze binnen zou blijven, dan zou hij haar ook vinden. De paniek begon toe te slaan, terwijl haar hersenen overuren maakten. In de schuur overnachten en hopen dat haar sporen niet gevonden zouden worden of binnen blijven in de warmte en hopen dat de man haar niet zou vermoorden omdat hij haar voor een inbreker aan zou zien. Als hij haar in de schuur zou vinden zou hij zeker denken dat ze een indringer zou zijn.

De ijskoude winter hielp haar beslissen op het moment dat ze van het huis naar de schuur wou lopen. Ze deed de deur weer dicht en liep de kamer weer in. Er was nog genoeg haardhout om de oven twee dagen brandend te houden. ‘Als ik een kampvuur kan maken, dan kan ik dat fornuis ook aansteken’, hield ze zichzelf voor en voegde de daad bij het woord.

Toen de duisternis begon in te vallen en het donker werd in huis, overwoog Marlies even of ze een van de olielampen zou aansteken. De man zou dan weten dat er iemand in huis was als hij aan kwam rijden. Ze hield zichzelf voor dat het vuur in de oven haar aanwezigheid toch al zou verraden. Uiteindelijk stak ze de lamp aan en ging in de schommelstoel naast het fornuis zitten. De uren verstreken maar er was geen spoor van de man.

‘Waar ben je Simon Koopmans? Ik had achteraf lang en breed in de schuur kunnen zitten!’, zei marlies tegen het raam aan de kant van de schuur.

Ze had tenminste vier verschillende verhalen verzonnen die haar aanwezigheid moesten verklaren, maar ze zou geen van de versies gebruiken. De nervositeit en angst namen af naarmate de uren verstreken en het duurde niet lang voor ze door de slaap werd overmand. Het warme bed van Simon riep haar en met een volle buik en een warm lichaam, gaf Marlies zich gewonnen.

Ze gooide drie grote houtblokken op het vuur. Nadat ze haar gezicht met warm water gewassen had, kroop Marlies voor het eerst sinds een maand weer in een bed en viel in slaap.

************

De rit naar de kippenfokkerij was lang. Simon was stijf van het zitten in het zadel toen hij af steeg en de trap voor de boerderij beklom. Buiten stonden drie rijtuigen en een karretje opgesteld en hij vroeg zich af wat er gaande was. Hij kwam erachter toen na zijn kloppen werd opengedaan. De mooie vrouw van zijn vriend stond mooi uitgedost voor hem.

‘Simon Koopmans! Wat leuk dat je langskomt. Koos heft me helemaal niet verteld dat je zou komen. Kom snel binnen!’, De stem van Lijanne klonk vrolijk terwijl ze de deur openzwaaide om hem binnen te laten.

‘Uitgenodigd? Lijanne, ik heb geen idee waar je het over hebt. Ik ben hier om met Koos zaken te doen’, legde Simon uit terwijl hij aarzelend binnenstapte.

‘Zaken? Op kerstavond? Oh, Simon! Je blijft toch wel een glas wijn drinken en een hapje eten?’ Lijanne had teleurgesteld geklonken dat hij niet gewoon op bezoek kwam. Christa was een van haar beste vriendinnen geweest en ze miste haar gezelschap.

‘Ik moet voor het donker weer thuis zijn, Lijanne. Er is sneeuw op komst en ik heb de dieren met maar een dag eten achter gelaten. Wil je alsjeblieft je man voor me roepen?’. Simon boog zich voorover om haar als begroeting te kussen.

‘Nee! Je moet je laarzen even uit doen en ons een paar minuten gezelschap houden. Als je dat niet wilt zal ik Koos vragen je weer weg te sturen’. Lijanne trok haar wenkbrauwen op, deed haar armen over elkaar en trok een pruillip.

‘Lijanne’, Simons antwoord op haar kribbigheid klonk als een grommende waarschuwing.

‘Heb niet het lef om tegen me grommen, ouwe brombeer!’, lachte Lijanne. Voordat het gesprek verder kon gaan, kwam Koos de hal instappen om te kijken wat zijn vrouw aan het doen was.

‘Simon! Wat een verrassing! Kom binnen! Kom binnen!’, lachte de man en omhelsde hem als een oude vriend.

‘Ik kan niet lang blijven, Koos. Ik ben gekomen om een paar kippen te ruilen. De mijne zijn van de leg en ik kan het niet de hele winter zonder een eitje stellen’, lachte Simon.

‘Onzin! Je blijft gewoon hier. In ieder geval lang genoeg voor een glas wijn en een stevige maaltijd. We aren net van plan om aan tafel te gaan’, liet Koos weten.

‘Maar ik moet voor mijn dieren zorgen”, protesteerde Simon.

‘Maar een uur meer of minder zal er ook niet toe doen’, vond Koos.

Simon ging akkoord. De geur van gebraden kalkoen hielpen hem bij dat besluit. Het was aangenaam in de warme kamer en het eten smaakte geweldig. Koos wilde van geen kippen weten tot Simon twee grote borden had weggewerkt.

Het was lang geleden dat Simon kerstversiering gezien had en zelfs nog langer dat hij samen met andere mensen aan tafel gezeten had. Ze waren hartelijk, maar waren vooral geïnteresseerd om het hem verging nu Christa er niet meer was. Tegen de tijd dat Koos zich liet vermurwen en hem meenam naar de kippenschuur, brandde een wrokkig vuur in Simon. Het was tien jaar geleden dat Christa overleden was, waarom konden mensen het verleden niet laten rusten. Het was de belangrijkste oorzaak dat hij zich teruggetrokken had. Omdat mensen het niet konden laten het steeds weer over zijn overleden vrouw te beginnen.

De pijn van haar verlies kwam telkens terug en deze keer was daarop geen uitzondering. Het weerzien met Lijanne en de herinnering aan de vakanties die ze samen doorbrachten, maakte het alleen maar erger. Koos leek het wel in de gaten te hebben en hij deed zijn best om zijn vriend wat af te leiden.

De deal was snel gemaakt. Simon kreeg vijf kippen in ruil voor een stuk hertenvlees en twintig beverhuiden. Hij beschuldigde zijn vriend van diefstal en de twee kibbelden als broers. De deal werd beklonken met een stevige handdruk. Inmiddels was het begonnen met sneeuwen. De opstekende wind dreigde een probleem te worden.

‘Je kunt beter nog even hier blijven en de sneeuwstorm afwachten. We hebben genoeg plaats en Lijanne zou het fijn vinden als je nog even zou blijven’, bood Koos aan.

‘Ik heb dieren waar ik voor moet zorgen. Bovendien is het een lange weg. Het komt wel goed’, luidde het antwoord van Simon.

‘Als je wat meer onder de mensen zou komen en een nieuwe vrouw zou ontmoeten, dan zou dat heel wat pijn verzachten, oude vriend’, zei Koos onomwonden, maar hij wist dat zijn woorden geen invloed op Simon zouden hebben. Hij gaf zijn vriend een zak met gebraden kip, die nog warm aanvoelde van de oven. Er zoveel vlee is, dat Simon er dagenlang van kon eten.

Simon glimlachte en bedankte zijn vriend.

Hij was al een uur onderweg toen hij zich begon te realiseren dat de reis precies ging zoals hij vreesde. Hij zwoer dat wanneer de kippen dood zouden zijn wanneer hij thuiskwam, hij nooit van zijn leven meer eieren zou eten. De dierenhuiden dei hij over de kooien gehangen had moesten de dieren tegen de ergste wind beschermen, maar het weerhield hen er niet van uit angst naar elkaar te pikken.

Hij had tegen de wind en kwam maar langzaam vooruit. Simon probeerde zichzelf af te leiden met de verhaaltjes die Christa de kinderen vertelde toen ze van de Ardennen naar zuid Limburg trokken. Ze had ze nooit opgeschreven, zelfs niet toen hij geprobeerd had haar daartoe te dwingen. In plaats daarvan was ze met haar dagboeken begonnen.

Deze ontdekking had hem pijn gedaan toen hij maanden na haar dood de dagboeken gelezen had, maar de dagboeken waren het enige tastbare wat hem herinnerde aan de vrouw van wie hij zielsveel gehouden had. De herinnering toverde een glimlach op zijn gezicht en zorgden ervoor dat hij nog meer van haar hield. Ze was alles wat hij dat ze was.

Geen enkele vrouw op de wereld kon zijn wat zij was. Geen enkele.

Zijn rechterhand begon te jeuken toen zijn gedachten afdwaalden naar vorige week. Geen eieren, geen room en dingen in zijn voorraadkelder die spontaan van plaats veranderden. De geur van het ontbijt dat hij geroken had. Het kwam door Christa’s toedoen. Hij wist het zeker.

Er klopte iets niet toen hij de deur van de schuur open deed. Het zou het komende uur nog niet licht worden, maar de wolken, sneeuwbuien en wind waren overgetrokken en de volle maan weerkaatste in de sneeuw. Er lag bevroren melk op de grond en er stonden overal voetstappen. Simon volgde ze en realiseerde zich dat het daglicht niet liet zien wat het maanlicht wel deed. De schaduwen waren anders. Wie was hier, vroeg hij zich af. Er waren buiten geen voetstappen te zien. Wie het ook mocht zijn, hij was allang weer weg of bevond zich nog steeds binnen.

De kippen die hij geruild had, hadden de reis overleefd en er lagen niet minder dan negen eieren op hem te wachten in de nesten van de kippen die hij al had. Simon keek vertwijfeld omhoog. U hebt waarschijnlijk niet het beste voor met kippen, Heer’, grinnikte hij.

Twee van zijn nieuwe kippen begonnen te pikken op iets wat achter de kist in hoek lag. Hij vond het pak. Toen Simon het oppakte bleek er iets in te zitten. Bovenop een grote hoeveelheid proviand lag een briefje met een schuldbekentenis. Een schuldbekentenis geschreven door een jong iemand, die waarschijnlijk nog in de buurt zou zijn.

De rechterhand van Simon begon nog meer te jeuken.

‘Christa, als jij hier iets mee te maken zou hebben, zou je een eeuwigheid niet kunnen zitten’, zwoer hij terwijl hij naar het huis sjokte in het licht van de volle kerst maan…..

Geef een reactie