De Tuin van Eeden. Het is een idyllische plek, met een door bomen omringde waterval, rotsen begroeid met mos, weelderig gras, en dit alles overgoten met stralend ochtendlicht. In de bomen kwetteren vogels, een panter speelt er verstoppertje met een paar konijnen, en een olifant slaapt soezend in de warme zon. Als er niet de broeierigheid zou hangen van een naderend onweer zou het volmaakt zijn.
Adam komt op. Hij is een goedgebouwde man van halverwege de twintig, gespierd maar niet overdreven. Zijn ogen stralen iets onschuldigs uit, alsof hij voor de eerste keer de wereld om zich heen in ogenschouw neemt. Hij is naakt.
Eva komt op van de andere kant. Een mooie vrouw, hooguit één dag jonger dan Adam. Haar ogen kijken anders dan die van Adam: volwassener, verdrietiger. Op haar lippen kleven kleine stukjes appel. Ze is eveneens naakt. Een grasgroene slang schuifelt oponvallend achter haar aan.
Adam (opgetogen)
De antilope blijkt ook van dat lange gras te houden dat verderop bij de beek groeit, en de arend kwam net vertellen dat hij naar zee is gevlogen. Ik ga hem zee-arend noemen, denk je dat dat een goeie naam voor hem is? Ik bedoel, een arend die naar de zee vliegt, dus vandaar zee-arend. En de poedel is met d’r haren verstrikt geraakt in de doornen, en… (hij kijkt Eva aan en valt stil)
Eva
Ik heb iets gedaan wat niet mag.
Adam
Ik snap je niet. Hoezo, “iets wat niet mag”? Alles mag, alles kan.
Eva
Iets wat niet mag Adam. Iets wat verboden is. Iets waarvan ons is verteld dat het niet is toegestaan. Het enige.
Adam
De boom?
Eva
De boom.
Adam
Terwijl Hij….
Eva
Ja. (pauze). Het ging eigenlijk heel eenvoudig. Ik stond bij de boom, ik had peren geplukt die verderop groeiden, ik kwam langs de boom, en ik zag die appels. En ik moest denken aan wat hij had gezegd. Over goed en kwaad en zo, en… Adam, ik was zo benieuwd naar het kwaad! Wat dat was, hoe het zou voelen. Dus ineens had ik er een geplukt, en… nou ja…
Adam
Je at.
Eva
Ik at. (pauze). Hij smaakte vreemd. Vochtig, vol, iets wat ik nog nooit eerder had geproefd. Ik voelde het sap naar beneden glijden, langs mijn lippen, en ik had geen spijt. Ik dacht alleen maar: “nu weet ik alles, nu ben ik klaar.” Gek he?
Adam
En Hij?
Eva
Hij is boos.
Adam
Hoe weet je dat?
Eva
Dat weet ik. Ik weet van goed en fout lieverd, en ik weet wat er gebeurd als je iets hebt gedaan wat niet mag. Dat snap jij niet, jij hebt je onschuld nog, maar ik weet dat Hij boos is, ik snap wat schuldig is, ik weet dat ik schuldig ben. Maar ik heb geen spijt.
Adam
Eva, ik snap je niet. Je praat over schuld, over goed, fout, je gebruikt woorden die ik niet ken. Ik ken de namen van de dieren, ik weet wat een panter is of een vogelbekdier, ik weet hoe die kleine rode bessen heten die groeien onder de eik, maar wat je nu zegt…
Eva
Schuld is wanneer je iets hebt gedaan wat niet mag. Schuld is wat je voelt. Ik heb een nieuw woord gevonden. ‘Geweten.’ Jij hebt iets geweten, ik heb iets geweten, wij weten.
Adam
Dat weet ik.
Eva
Nee lief, dit weet je niet. Je weten en je geweten zijn twee aparte dingen. Ik weet… mijn geweten weet… (ze zwijgt verward). Het is zo nieuw.
Mijn geweten is iets wat weet, alsof het geen stukje van mezelf is, het praat tegen me, het zegt: “Jij bent schuldig, je hebt iets gedaan wat niet mag.”
Adam
En nu?
Eva
Nu moet ik gestraft worden.
Adam
Gestraft?
Eva
Hij zal me straffen. Vreselijk straffen. Misschien kan ik nooit meer lopen, of mag ik niet meer praten, of sluit hij voor altijd mijn ogen en kan ik jou nooit meer zien. Of misschiejn moet ik weg. Weg van jou, weg van hier.
Ik ben bang.
Adam
Maar waarom? Waarom zou Hij zoiets doen, omdat je van de boom gegeten hebt? Waarom zou hij dat bij jou doen?
Eva
Omdat dat hoort! Omdat er op een fout altijd een straf moet volgen! Als je weet van goed en fout, dan kun je nooit meer zeggen dat je onschuldig bent. En als je schuldig bent, dan moet je gestraft worden! Ik weet ook niet waarom, maar ik weet dat het zo zal gaan.
Adam
En dat zal Hij doen?
Eva
Dat zal Hij doen.
Adam
Ik zal je beschermen.
Eva
Je bent lief Adam, je bent de man waar ik van hou, maar dit kun je niet. Hier ben je te klein voor, je kunt niet tegen hem op.
Adam
Tenzij…
(pauze)
Ik zal je straffen.
Eva
Wat?
Adam
Ik zal je straffen. Als dat hoort, dan zal dat zo zijn. Ik weet niet waarom, of wat het is, maar als ik het doe hoeft Hij het niet te doen. En ik zal goed voor je zijn.
Eva
Dat kun je niet
Adam
waarom niet?
Eva
Je kunt alleen iemand straffen als je snapt wat goed en fout is. Je moet het weten, je moet weten dat je ander iets heeft gedaan wat niet mag. En lieve, lieve Adam, dat kun jij niet weten. En dat moet je ook niet weten. Je moet blijven wie je bent. Onschuldig.
Adam
Hij kan je van me afnemen.
Eva
Ja
Adam
Ik moet denken aan toen je op de kameel zat. Je benen hingen aan weerszijden, je was bang maar je vond het heerlijk. Je deed je ogen dicht toen hij begon te lopen, maar je deed ze snel weer open. “Harder, harder”, riep je. De kameel begon harder te lopen, begon te rennen. Bij de rivier stond hij ineens stil om dat hij wilde drinken, en jij viel. En Hij heeft gezegd dat ons niets kan gebeuren hier, maar toch was ik bang. Ondanks Zijn belofte was ik bang. Heel even maar. Dat er iets met jou zou gebeuren wat Hij niet zou kunnen voorkomen.
(Eva kust hem).
Adam
Ik proef appel op je lippen. Het smaakt lekker.
Eva
Adam, nee!
Adam
Waarom niet? Als ik eet dan ken ik ook van goed en kwaad. Ik zal je straffen, en dan is het voorbij.
Eva
En wat zal Hij met jou doen?
Adam
Misschien snapt Hij waarom ik het deed. Dat ik jou straf omdat ik van je hou, omdat ik je niet kwijt wil. Omdat we daarna door kunnen gaan.
(De slang heeft al die tijd in het gras gelegen. Nu glijdt hij rustig, bijna nonchalant naderbij. In zijn staart heeft hij een appel geklemd. Hij legt de appel voor Adam’s voeten in het gras).
Eva
Weet je wat je doet?
Adam
Nee. Ik ben onschuldig, weet je nog?
*(Hij pakt de appel en neemt er een hap uit). *
Adam
En nu niet meer.
(pauze)
Dus zo voelt schuld. Vreemd. Niet onplezierig.
Eva
Vreemd hè? Alsof je anders bent en toch dezelfde. Het tintelt.
(pauze)
Hoe ga je me straffen?
Adam
Ik weet het niet. Ik heb je nog nooit gestraft. Het moet onplezierig zijn.
Eva
Voor jou of voor mij?
(ze zijn even stil)
Eva
Weet je nog toen we laatst door het bos liepen? Je hield een tak voor me opzij, maar je liet hem schieten. Hij raakte mijn arm. Dat was onplezierig. Het deed pijn.
Adam
Zou dat straf zijn? Dat iets pijn doet?
Eva
Ik weet het niet. Ik denk het.
(Ze loopt naar een wilgenboom en plukt er een twijg).
Zo eentje was het.
Adam
En daarmee zou ik je pijn moeten doen? Daarmee zou ik me moeten…
Eva
…Slaan. Ik denk dat dat het woord is.
(Pauze)
Adam
Denk je dat Hij…
Eva
Hij zal boos zijn. Hij zal eisen dat ik het voel. Dat het pijn doet. Dat het onplezierig is. Wie weet wat hij anders zal doen, met jou, mij. Ons.
Adam
Waar zal ik je slaan?
Eva (denkt na)
Toen je me vanochtend beminde, toen streelde je hand mijn achterste. Dat voelde goed. Sla me daar.
Adam
Op je achterste.
Eva
Ja.
(Eva buigt zich voorover)
Doe het omdat je van me houdt. Opdat Hij ziet dat ik gestraft ben, en Hij me hier laat.
(Adam heft aarzelend de twijg).
Ik hou van je.
(Hij slaat haar. De twijg laat een striem achter op haar billen. Ze kreunt).
Adam
Zou dit genoeg zijn?
Eva
Vast niet. Ik voel nog schuld. En Hij weet alles wat ik voel.
(Adam slaat haar opnieuw).
Eva (kermt zachtjes)
Je moet het harder doen. Harder!
*(Adam begint haar nu in een regelmatig tempo op haar billen te slaan. Langzaam beginnen de striemen zich af te tekenen. Eva moet moeite doen om in haar positie te blijven staan. Geen van beiden heeft door dat God is verschenen: een wat oudere man, die zich voor de gelegenheid in een beestenvel heeft gehuld. Het staat hem overduidelijk niet). *
God
Wat zijn jullie aan het doen?
(Adam laat de twijg zakken, en Eva komt beschaamd overeind. Ze wrijft voorzichtig over haar billen, alsof ze betrapt is bij iets intiems).
Eva
Hij straft me.
God
Waarom dat in vredesnaam?
Adam
Eh… het begon met een appel, en ineens… eh…
Eva
Hij deed het omdat we dachten dat U boos zou zijn…
God
…Vanwege die appel
Eva
Ja. En we dachten, als Adam me straft, dan hoeft U het niet meer te doen. En dus…
God
Stop maar. Ik weet het.
(Hij aarzelt even).
De boom van Kennis van Goed en Kwaad is een boom die je kennis geeft. Inzicht. Ervaring. Hij vernietigd je onschuld. Het was niet om jullie te pesten dat ik zei dat jullie er niet van moesten eten. Ik wilde jullie beschermen. Beschermen tegen sommige ervaringen. Maar goed, jullie hebben ervan gegeten, en (hij kijkt naar Eva’s achterste).. wie haar billen brandt… Jullie weten dingen over schuld en boete die ik jullie had willen besparen. Jullie zijn je onschuld kwijt. En wat erger is, jullie kennen…lust…. (Hij wendt zich tot Eva) Eva, ik weet dat toen Adam je strafte, dat je toen dingen voelde… bij jezelf…. en Adam, jij ook… je vond het prettig. Je zag haar billen, je voelde de twijg in je hand… Je hoeft niks te zeggen. Ik ben God. Ik ken je. Ik had jullie voor de lust willen sparen, maar het is gegaan zoals het gegaan is.
Adam
Maar waarom hebt U die boom hier…
God
Hij was er. Toen ik deze tuin maakte heb ik alles overdacht. De beken, de bomen, waar licht moest zijn, waar schaduw. Ik heb elke bloem in deze tuin persoonlijk voor jullie geplant,op plekken waarvan ik dacht dat het daar de beste plek was. En toen ik klaar was toen stond ineend die boom daar. Ik dacht eerst dat het een foutje was, dat ik iets dubbel had gedaan. Maar hij stond er, en ik wist dat deze boom gevaarlijk zou zijn. Daarom mochten jullie er nooit van proeven. Nooit! Maar goed, het is gebeurd.
Eva (loopt naar God toe en kust hem)
We gaan.
God
Wat?
Eva
We gaan . Ik wil hier niet meer zijn.
Adam
Waarom?
Eva
Ik voel me hier niet veilig. Ik ben bang. Niet voor jou lief, maar wel voor… voor alles hier. (Ze kijkt naar de slang die al die tijd rustig in het gras heeft gelegen). Voor hem. En voor Hem. (Wijst naar God). Ik ben schuldig, ik zal het lange, lange tijd blijven , misschien mijn dochters ook, maar zo zal het zijn. Wij horen hier niet meer.
God
Maar ik wil jullie niet kwijt!
Eva
Dat bent U al. Als U ons de weg naar de uitgang kunt wijzen…
(God zucht. Er verschijnt een engel met een vlammend zwaard die probeert om onverbiddelijk naar de uitgang te wijzen, maar het duidelijk met veel tegenzin doet. Eva loop resoluut in de richting van de uitgang. Adam volgt haar, aarzelend, een paar keer achterom kijkend).
God
Adam!!
Adam
Ja , Heer?
God
Vergeet dit niet. (Hij raapt de twijg op en gooit het maar Adam. Adam vangt hem, aarzelt even, en loopt dan -de twijg in de hand- Eva achterna).
God (roept hem na)
Veel plezier ermee!!
(Hij loopt de andere kant op. Dan stopt hij, alsof hem iets te binnen schiet, loopt een paar passen Adam en Eva achterna, en roept)
En trek wat warms aan!!