De minuten worden uren. De uren worden dagen. De dagen worden weken die weer overvloeien in maanden. Doorspekt van rouw en verdriet. Afscheid genomen van de toekomst die nu tot het verleden behoort. Elke dag lijkt op de dag ervoor. Alsof sinds die ene dag het leven stil is komen te staan terwijl de tijd doortikt. Ook deze dag begint zoals elke dag ervoor. Geautomatiseerd staat ze op, neemt ze een douche en maakt ze de kinderen klaar voor school. Vervolgens zet ze haar opgeplakte glimlach op als ze iedereen gedag zegt en het huis verlaat. De autorit verloopt al net zo op de automatische piloot. Op werk vermijdt ze elke vorm van sociaal contact. Op de terugweg vraagt ze zich af wat ze moet antwoorden als er naar haar dag gevraagd wordt. Ze weet eerlijk gezegd niet wat er is gebeurd vandaag. Alles gaat langs haar heen en ze doet wat ze moet doen en meer niet.

Het is nog vroeg als ze de straat in rijdt. Het valt haar niet op dat hij er ook al is. Zelfs zijn jas aan de kapstok valt haar niet op. Ze maakt dan ook een sprongetje van schrik als hij haar groet.

‘Ik schrik me rot! Wat doe jij hier?’

Hij strijkt met zijn vinger over haar wang. ‘Ik heb vanmiddag vrij genomen.’

De blik in zijn ogen, de klank van zijn stem. Meteen wordt haar gevoel maanden terug de tijd in geslingerd. Ze schudt haar hoofd en loopt van hem weg. ‘Ik ben er nog niet aan toe.’

Hij loopt haar achterna en volgt haar naar de slaapkamer. ‘Jawel, je hebt het nodig. Wij hebben het nodig.’

Even slikt ze. In de slaapkamer kleedt ze zich om. Zijn woorden galmen na. Toch negeert ze het. HIj blijft naar haar staan kijken vanuit de deuropening. ‘Ik laat het niet gebeuren dat we uit elkaar groeien. We hebben hetzelfde meegemaakt.’

Hij overdrijft. Toch? De afgelopen maanden waren zwaar. Ze hebben elkaar niet genegeerd, maar ook niet als echtgenoten samengeleefd. Eerder hebben ze ieder de dagelijkse beslommeringen overleefd. Meegegaan met alle verplichtingen en de nodige beleefdheden uitgewisseld. Echt diep gesproken is er niet. Noch echt geïnvesteerd in elkaar.

Is het mogelijk om uit elkaar te groeien? Het flitst door haar hoofd. De dag begint, de dag eindigt. Zonder werkelijke inhoud. Zonder daadwerkelijk met elkaar aan de slag te gaan. Het verdriet dat eruit komt onder de douche, in de auto, op elk willekeurig moment dat er niemand anders bij is. Kort vangt ze zijn blik. Misschien heeft hij gelijk. Toch wil ze het niet erkennen. Hij ziet dat ze verandert. Minimaal, maar toch. Hij loopt naar de werkkamer. ‘Kom mee.’

Al zuchtend loopt ze achter hem aan. Hij gaat zitten op de stoel. De stoel die al heel lang niet gebruikt is. Weer schudt ze haar hoofd. ‘Nog niet.’ Fluistert ze.

Toch hoort hij de twijfeling in haar stem. Haar onzekere houding spreekt boekdelen.

‘Jawel.’

Hij klopt op zijn bovenbeen. Ze verroert zich niet. Hij grijpt haar pols en trekt haar naar zich toe. De tegenwerking is meer voor de vorm. Ongemakkelijk laat ze zich meevoeren over zijn knie. Hij trekt moeiteloos haar zojuist aangetrokken joggingbroek naar beneden. Zijn hand aait even over haar slipje. Het voelt vertrouwd, maar ergens ook enorm onwerkelijk om weer in deze positie te liggen. Als hij een flinke tik op haar billen laat neerkomen voelt hij dat ze verstard. Alle weerstand is weer terug. ‘Laat het gebeuren.’

‘Nee.’ Het klinkt boos, verwijtend, maar ergens ook onzeker.

Hij neemt de tijd, alle tijd. Elke klap laat hij tot haar doordringen. De pauzes tussen elke tik duren een aantal seconden. De tranen prikken achter haar ogen, maar ze is niet van plan er aan toe te geven. Telkens probeert ze haar gedachten te verzetten, maar het lukt niet. Hij wisselt de klappen af met zachte strelingen. ‘Geef je eraan over. Laat het tussen ons weer samensmelten. Dit hebben we nodig. We kunnen niet naast elkaar leven. We moeten met elkaar leven. Het is ons verdriet, niet van ons afzonderlijk.’

Ze wil het niet horen. Hij voert langzaam de intensiteit op. De tijd tikt voorbij. Het lukt niet goed om stoïcijns te blijven liggen. Af en toe beweegt ze, haast minimaal, om de toenemende pijn op te vangen. Hij merkt de verandering. Nog een beetje harder, nog een beetje sneller. Dan houdt hij even op. Langzaam schuift hij haar slipje naar beneden. Ze zucht diep. Haar weerstand groeit weer. Ze is niet van plan zich over te geven. Ze weigert te breken. Dan moet hij wel heel ver gaan. Hij weet wat ze probeert. Ze wil hem zo ver krijgen dat hij instrumenten gaat gebruiken om haar te breken. Maar dat is hij nu niet van plan. Eerst maar nader tot elkaar komen. Al moet hij zijn hand blesseren. Hij laat haar nog even wachten. Haar gedachten krijgen plaats in haar hoofd. Dan laat hij hard zijn hand weer neerdalen. Het huid op huid contact maakt nu meer lawaai. Nog meer factoren om haar weg te halen uit haar hoofd en haar te brengen naar haar gevoel. Ze sluit haar ogen en denkt aan de boodschappen om zich af te sluiten van wat er gebeurt.

Zijn hand blijft keer op keer neerdalen op haar, al gevoelige, billen. Minutenlang gaat het zo door. Het frustreert hem dat het niet lukt om haar uit haar cocon te krijgen. Even overweegt hij de borstel erbij te pakken, maar hij drukt die neiging ook weer weg. Het hoge tempo vertraagt. ‘Het verdriet mag er zijn lieverd. We kunnen het niet negeren. We moeten de toekomst in met ons gezin.’

‘Welke toekomst?’ Bijt ze hem toe.

Eindelijk een reactie. Een felle, boze, verdrietige reactie. Hij slaat rustig door. ‘Een andere dan die we hadden bedacht. Maar wel een toekomst samen.’

Hij voelt de ergste spanning uit haar lichaam vloeien. ‘Het is niet erg om verdrietig te zijn, maar we moeten er samen doorheen.’

‘Stop.’

‘Nee.’

Hij gaat verder. Zijn hand landt keer op keer op haar billen. Van boven naar beneden, van links naar rechts. Zijn woorden spoken door haar hoofd. Zijn rustige stem, zijn harde hand, zijn vastberadenheid. Van binnen weet ze dat ze beter kan overgeven aan zijn wil. Dat het bevrijdend zal zijn. Toch houdt iets haar tegen. Het is eng en het voelt alsof ze dan doorgaat met leven. Dat voelt nog erger. De pijn wordt haast ondragelijk. Voorzichtig wiebelt ze wat heen en weer en haar voeten houdt ze ook niet meer stil op de grond.

‘Laat je nou gaan meisje.’

Dat woord triggert haar. Wanhopig vecht ze tegen de tranen. Hij houdt even in. Hij streelt haar billen even. ‘Kom nou lieverd. Ik laat je nooit in de steek.’

Hij besluit een laatste ronde te starten en anders is het misschien inderdaad niet het goede moment. Misschien is ze er dan echt nog niet aan toe en heeft hij het verkeerd ingeschat.

Hij concentreert zich alleen nog op het onderste gedeelte van haar billen. ‘Ik heb je nodig.’ Zegt hij zachtjes. Haar lichaam verslapt. De strijd in haar is immens. Ze wil niet meer strijden, maar ook niet opgeven. Ze denkt terug aan alle keren dat hij haar strafte, haar sloeg om te kunnen ontspannen of haar sloeg ter aanmoediging. Ze denkt aan hun trouwdag, aan de kinderen, aan zijn onvoorwaardelijke liefde.

Zachtjes begint ze te snikken. Hij slaat nu harder en langzamer. Hij had niet gedacht dat hij dit punt zou bereiken met alleen zijn hand. Zijn stoere, harde meisje. Gelukkig is het gelukt. Hij voelt zich meer met haar verbonden dan welke dag ook sinds die destructieve dag.

Het duurt niet lang voor ze helemaal slap over zijn schoot ligt. Haar billen doen vreselijk zeer. Nooit eerder heeft ze zo dicht bij haar verdriet gestaan als nu. En dat voelt bevrijdend.

Hij helpt haar overeind en neemt haar stevig in zijn armen.

Uitgeput leunt ze tegen zijn borst. Ze bereidt zich geestelijk voor op de afsluiting met een of ander instrument. Verwachtingsvol kijkt ze hem aan. ‘Wat is er lieverd?’

‘Maak het nou maar af, dan is het klaar.’ Zegt ze onzeker.

Hij begrijpt wat ze bedoelt als ze richting de kast knikt. Hij schudt zijn hoofd. ‘Het is goed zo. Daar ben ik nog niet aan toe.’

Dan ziet ze de tranen in zijn ogen. Ze begrijpt het. Dit was voor beide intens. Hun hele leven is sinds die dag intens. Maar dit is een nieuwe start. Nu kan het verwerken beginnen.

Zo blijven ze nog een tijdje staan. De dagen gaan voorbij, maar nu praten ze samen, huilen ze samen. Zij ligt weer frequenter over zijn schoot, maar nog steeds enkel en alleen voor een pak slaag met zijn hand.

Tot hij op een dag thuis komt en er een pakketje op tafel ligt. Er ligt een briefje op. Hij pakt het op en leest: Misschien ben je er nu wel klaar voor. Er verschijnt een lach op zijn gezicht en er prikken tranen achter zijn ogen. Hij kan niet wachten tot ze weer met zijn tweeën zijn.