Toen ze de deur had opengedaan, bijna letterlijk stuiterend van opwinding, was het eerst wat ongemakkelijk geweest. Maar ja, wat wil je, als je elkaar al meer dan een jaar niet meer in persoon hebt gezien. Het contact was wel levendig gehouden door wekelijkse, zo niet dagelijkse, appjes over en weer. Waarin er heel wat afgeplaagd werd ook. Maar als hij dan plots voor je staat, ja, dat is toch wel een beetje gek. Het is ook de eerste keer dat ze met hem alleen is. Vorige keer dat ze hem zag, was in een grote groep. Allemaal leuke mensen met wie ze contact had gehouden. Ook met hem. Dat contact verdiepte zich naarmate ze zich meer bloot durfde geven en ze steeds intensere en serieuzere gesprekken gingen voeren. Over de app weliswaar. Nooit in persoon. Daarvoor was de afstand te groot. Maar nu is hij terug in het land, dus had ze hem uitgenodigd om bij haar te komen eten. Gezellig, had ze gedacht. Maar het begin van de avond was dus vrij stroef verlopen. Ook hij leek eerst niet goed te weten hoe zich te gedragen. Maar gaandeweg kwamen de gesprekken op gang en werd de sfeer losser. Inmiddels stond het hoofdgerecht op tafel – ze had zich uitgesloofd in de keuken, omdat ze een goede indruk wilde maken, maar ook gewoon omdat ze het leuk vond om eens helemaal los te gaan met koken – en waren er al redelijk wat plagerijtjes uitgedeeld. Vooral van haar kant. Af en toe een kleine opmerking, een steekje onder water. Hij vond dat best grappig, ook als ze op de app zo deed. Het was een onontbeerlijk deel van hun vriendschap. Via app was ze natuurlijk wel veilig. Hij zat immers aan de andere kant van de wereld, een jaar in Zuid-Afrika, voor het werk. Nu zit hij aan de andere kant van de tafel. Vooralsnog krijgt ze niet heel veel reactie uit hem. Ze weet ook nog niet goed of ze dat wel wil. Ergens wel, maar het is ook eng. In elk geval kan ze het niet laten om wat te plagen. De borden zijn leeg, de magen gevuld.
Ze stapelt de borden op elkaar. “Nee, blijf maar zitten,” geeft ze aan, als hij aanstalten maakt om recht te staan. “Op jouw leeftijd moet je niet te veel meer tillen, dat kan je rug niet aan.” Ze grijnst erbij. Zijn leeftijd – hij is 7 jaar ouder – is een vast onderwerp voor het geplaag. “Zo oud ben ik niet,” lacht hij. En hij staat recht. Plots staat hij vlak voor haar, een kop groter dan zij. De sfeer is veranderd. Voor een buitenstaander zou het onmogelijk op te merken zijn, maar ze voelt het. Snel probeert ze zich uit de voeten te maken, maar hij verspert haar de weg. Staat tussen haar en de keuken in. Even aarzelt ze. Moet ze de borden terug op tafel zetten? Nee, ze wil zich niet laten doen.
“Laat me er even langs,” zegt ze lachend. Lachen is nu haar enige verdedigingsmiddel. Dat weet hij vast ook.
Tot haar verrassing laat hij haar er inderdaad langs. In de keuken stopt ze de borden en het bestek in de vaatwasser. Intussen ademt ze diep uit. Nu pas beseft ze dat ze haar adem had ingehouden. Zou hij, zou hij niet? Enerzijds hunkert ze ernaar. Anderzijds is het doodeng. Er is niets afgesproken. Hij zal vast niets doen, bedenkt ze.
“Zal ik je zout geven voor je koffie?” vraagt ze als ze de woonkamer terug binnenkomt. “Of zal ik lief zijn en toch maar de suikerpot op tafel zetten?”
“Zou je dat durven?” vraagt hij met een twinkeling in zijn ogen. Hij zet een stap naar voren, tot hij vlak voor haar staat. Oncomfortabel dichtbij.
Ze zet een stap naar achteren. “Wie weet,” antwoordt ze. Meteen zet hij nog een stap naar voren, zij gaat weer naar achteren. Zenuwachtig slikt ze. Dan staat ze met haar rug tegen de muur. Letterlijk.
“Jij bent al de hele avond aan het plagen en uitdagen.”
Ze zegt niets. Er valt niets te zeggen, het is zo. Het was niet per se de bedoeling, maar het is sterker dan haarzelf. Hij roept dat bij haar op. Ze kan er niets aan doen. Maar dat zou hij natuurlijk nooit als excuus aanvaarden. Dus zwijgt ze. Ze probeert haar blik niet neer te slaan, hem te blijven aankijken, maar verliest het gevecht met zichzelf en zijn sterke wil. Voor het eerst die avond raakt hij haar aan. Zacht grijpt hij haar elleboog. Ze verzet zich niet als hij haar omdraait, met haar gezicht naar de muur. “Het wordt tijd dat jij een toontje lager zingt.” Met haar blik op de grond gericht en haar rug naar hem toe, blijft ze staan. Ze beseft maar al te goed dat ze zonet in de hoek is gezet. Haar wangen worden rood van schaamte.
“Til je jurk op tot boven je billen,” klinkt zijn stem achter haar. Ze schrikt. Dit kan hij niet menen. Toch? Meteen beseft ze dat hij het wel meent. En dat er niet veel ruimte is voor tegenspraak. Zeker, als ze echt niet zou willen, kan ze dit zo stoppen. Maar ze wil het wel. Ze wil op haar plek gezet worden. Door hem. Ze wil dat hij haar al het geplaag betaald zet. Van vanavond, maar ook van het afgelopen jaar. Veilig had ze zich gevoeld. Wel, nu is ze niet meer veilig. Dat beseft maakt haar licht in het hoofd. Zorgt dat haar gedachten tot stilstand komen. Ze denkt niet meer na. En dus doet ze wat hij vraagt, tilt haar jurk op tot boven haar billen. Vingers haken zich achter haar onderbroek, die tot halverwege haar dijen naar beneden wordt getrokken.
“Blijf zo maar even staan,” hoort ze. En dan verdwijnt zijn nadrukkelijke nabijheid. Hij is vast weer gaan zitten. Kijkend naar het uitzicht van haar blote billen in de hoek. Intens klein staart ze naar de grond. Zo klein, dat het haar duizelt. Na wat slechts dertig seconden lijkt, maar achteraf 10 minuten zou blijken te zijn, roept hij haar bij zich. Aarzelend draait ze zich om. Moet ze haar jurk nog omhoog houden? Ze besluit het erop te wagen en laat de stof los. Hem aankijken kan ze niet. Dus blijft ze gewoon staan, haar blik nog steeds op de grond gericht.
“Kom voor me staan.”
Voetje voor voetje schuifelt ze naar voren, zich pijnlijk bewust van het kleine driehoekje stof dat te laag tussen haar dijen hangt.
Een vinger onder haar kin dwingt haar om hem eindelijk aan te kijken. Hij zit, zij staat en toch lijkt hij nog steeds boven haar uit te torenen. Het voelt verkeerd om hem recht in de ogen te kijken, maar hij geeft haar geen keuze. “Je weet dat je dit verdient,” zegt hij. Haast onmerkbaar knikt ze. De vinger onder haar kin verdwijnt. Opluchting. “Waarom dan wel?” O nee, ze wil dit niet zelf moeten zeggen. Even blijft het stil. Hij wacht, geeft haar de tijd om zichzelf tegen te komen. “Omdat ik je zo vaak heb uitgedaagd,” fluistert ze uiteindelijk.
Hij knikt. Ze ziet het niet, want haar ogen zijn op haar tenen gericht, maar ze voelt het. “Dat heb je zeker.” Ze hoort de grijns op zijn gezicht.
“En je vindt het zelf leuk,” barst ze plots uit. Nu kijkt ze hem wel aan. Zijn ogen staan vastberaden. “O zeker vind ik het leuk. En ik zal het nog leuker vinden om het jou betaald te zetten.”
Opnieuw slaat ze haar ogen neer. Liefst had ze ook haar handen over haar oren gehouden, maar dat plezier wil ze hem niet gunnen.
“Vraag me erom,” zegt hij dan.
Wat? Wat! Nee. Dat kan ze niet. Zwijgend schudt ze haar hoofd. Meteen heeft hij haar oor in een houdgreep. Opnieuw dwingt hij haar om hem aan te kijken.
“Vraag me erom,” herhaalt hij.
Shit, dit is erger dan eerst. Gejammer ontsnapt uit haar keel. Haar handen grijpen naar de hand die haar oor vasthoudt, maar ze maken geen schijn van kans tegen zijn gespierde arm. Stilzwijgend voert ze het gevecht met zichzelf.
“Wil je me alsjeblieft straffen?” Nauwelijks meer dan een gefluister. Blijkbaar is het goed genoeg. Hij laat haar oor los en neemt in plaats haar pols vast.
“Kom maar liggen.”
Ongemakkelijk buigt ze zich voorover. Hij begeleidt haar beweging, zodat ze nog vrij elegant over zijn knie terecht komt. Met beide handen tilt hij haar jurk omhoog. Nu steken haar blote billen hoog de lucht in. Met zijn linkerhand omvat hij haar heup, de rechter laat hij nonchalant op haar billen liggen.
“Tijd om jou een toontje lager te laten zingen, jongedame,” zegt hij plagend. “Geloof me, als ik met je klaar ben, ben jij even klaar met plagen.”
Ze slikt. Ze gelooft hem.
“Vind je zelf niet ook dat je dit verdiend hebt?”
“Ja,” fluistert ze. Het is haar finale toestemming met wat er staat te gebeuren. Ze weet best dat ze hiermee een ongelofelijk pak slaag over zichzelf afroept. Maar het is wel waar: ze heeft het verdiend. Hoe vaak heeft ze hem niet uitgedaagd, hem willens en wetens jeukende handen bezorgd, in het besef dat ze veilig was, dat hij haar niets kon doen? Ze heeft dit meer dan verdiend.
“Ja wie?” klinkt het streng.
“Ja meneer.” Zei ze nu net “meneer”? Maar het voelt goed zo. Als er iemand is die ze meneer kan noemen, is hij het wel. Door de vele appjes hebben ze een hechte band gekregen. Maar doordat ze elkaar niet in persoon zagen, is er toch een zekere afstand. Ja, “meneer” is de goede aanspreking. Blijkbaar vindt hij dat zelf ook, want zijn rechterhand verdwijnt van haar bil.
“Kijk daar eens,” wijst hij aan.
Ze kijkt. En slikt. Een stuk of tien instrumenten, de ene nog enger en afschrikwekkender dan de andere, liggen voor haar op de salontafel. Die moet hij daarnet hebben klaargelegd.
“Die ga je vanavond allemaal voelen. Zitten zit er voor jou voorlopig niet meer in.”
Veel tijd om daarover na te denken krijgt ze niet, want meteen landt zijn rechterhand op haar bil. Het is begonnen.
In haar fantasie was dit altijd het moment waarop het stopte. De spanning vooraf, de vernedering van met blote billen over zijn knie te liggen. Dat deed het voor haar. En de pijn, ja, die hoort erbij, maar die voel je niet in je fantasie. Nu beseft ze plots dat de ergste vernedering nog moet komen: het moment waarop ze niet langer stil kan liggen, waarop ze haar pijn wel moet tonen. En natuurlijk zal hij dan niet stoppen. Hij zal pas stoppen als zij de controle over zichzelf helemaal verloren is. Als ze helemaal en volledig verloren heeft. Als ze al haar pijn en kwetsbaarheid open en bloot aan hem heeft laten zien. Ze kan enkel proberen om dat moment zolang mogelijk uit te stellen. Vermijden kan ze het niet. De kriebels in haar buik stuwen haar pijngrens de hoogte in. Ondanks haar benarde situatie wordt ze warm vanbinnen. Eindelijk. Zo is het goed. Hier moet ze zijn, over zijn knie. Hoe eng en vernederend het ook is. Eindelijk is ze thuis.