“Hé, kijk, een vlinder!”

Hij glimlacht. Ze kan soms zo heerlijk spontaan zijn. Schattig vindt hij het. Maar als hij haar dat zegt, zet ze haar stekels op. Wat haar overigens alleen maar schattiger maakt, al haalt hij het niet in z’n hoofd om haar daarop te wijzen.

“Oeh, daar staat een pijltje naar het speelbos. Kom, we gaan daarheen!”

Zonder zijn reactie af te wachten slaat ze het pad in. Hij volgt. Het is hem allemaal best. Ze dwalen al een halfuur op goed geluk door het bos. Het plan was om een wandelroute te volgen, maar tegen de verwachtingen in wordt die route niet met bordjes aangegeven. En aangezien ze geen van beiden zin hebben in kaartlezen, besloten ze dan maar om willekeurig en op gevoel een pad te kiezen. Hoe ze straks terug bij het beginpunt komen, is een zorg voor later.

“Kijk uit voor de tak!” roept ze plots, terwijl ze een tak aan een boom opzettelijk tegen hem aan laat zwiepen.

“Hé!” roept hij uit.

“Oepsie.” Haar ogen twinkelen te hard om er ook maar iets van te geloven. Dit was duidelijk met opzet.

“Kijk maar even uit jij,” gromt hij.

“Ik kijk uit, maar jij duidelijk niet. Ik kan er ook niets aan doen dat jij die tak niet had gezien.”

Voor ze erop bedacht is, heeft hij haar oor beet. De brutale grijns staat nog op haar gezicht, maar er is ook wat onzekerheid bij gekomen.

“Let maar op, anders neem ik je mee naar een geheim hutje. Het geheime hutje in het gevaarlijke, donkere bos.”

“Zo donker is het hier niet,” werpt ze tegen, terwijl ze mokkend over haar over wrijft. “En ik zie ook geen hutjes.”

“In dat hutje staat een stoel midden in de kamer. Waar zou die toch voor dienen…”

Ze haalt haar schouders op, maar zorgt verstandig dat ze buiten handbereik blijft.

“Kijk, daar is een kabelbaan!” roept ze plots. Handige wissel van onderwerp. “Gaan we erop?”

Hij zucht. “Goed hoor.” Inmiddels weet hij al beter dan tegen dit soort dingen in te gaan. Ach, als ze daar blij van wordt. Beter dit dan dat ze kattekwaad uithaalt. Dus gaan ze elk om beurt van de kabelbaan. Hij één keer, om haar plezier te doen. Zelf gaat ze nog een keertje extra.

“Dat was leuk,” grijnst ze. “Maar ik wil eerst even wat drinken voor we verder lopen.” Ze haalt een fles water uit haar rugzak en draait de dop open. Ze neemt een grote slok. “Wil je ook wat verfrissing?” vraagt ze dan. Ze biedt hem de fles aan, maar wanneer hij zijn hand uitsteekt om die aan te nemen, knijpt ze er hard in, waardoor er een hele straal water in zijn gezicht spuit.

“Zoë!” roept hij uit.

Ze plooit dubbel van het lachen. “Wat?” vraagt ze dan onschuldig. “Ik bood je verfrissing aan. Is dat niet verfrissend genoeg? Wil je nog?”

Gelukkig voor haar zijn er nog wandelaars in het bos en net nu passeren er weer drie mensen met een hond.

“We zullen toch maar even langs dat hutje moeten gaan,” dreigt hij dan maar, terwijl hij het water uit zijn gezicht veegt.

“Dat niet bestaande hutje,” hoont ze. “Tuurlijk.”

Ze stappen verder. En intussen praten ze. Over van alles. Serieuze onderwerpen, minder serieuze onderwerpen, helemaal niet serieuze onderwerpen. Het voelt heerlijk om even in dit bos te zijn, weg van het leven van alle dag. Een paar uur lang gewoon wat wandelen, wat babbelen en af en toe op een kabelbaan gaan. Natuurlijk kan ze het niet laten om regelmatig een brutale opmerking te maken of iets wat hij zegt opzettelijk verkeerd te begrijpen en te verdraaien. Maar dat wist hij vooraf, dat het zo zou gaan. Op zijn beurt stelt hij haar lastige vragen, waarvan hij weet dat ze er verlegen van zal worden: “Heb je liever dat je benen in de lucht bungelen als je over de knie ligt of dat je voeten de grond nog raken?” Ze houdt zich groot terwijl ze antwoord geeft, zeker, maar het is duidelijk dat ze soms moeite heeft om hem te blijven aankijken. Hij geniet ervan. Met volle teugen. Want o wat kan ze hem jeukende handen bezorgen…

“Het is echt heel warm,” merkt hij op een bepaald moment op. “Gelukkig is hier veel schaduw.”

Ze knikt. “Wil je nog wat water?” biedt ze aan. De ondeugende twinkeling in haar ogen spreekt boekdelen. Toch knikt hij. Zou ze het serieus nog eens durven? Ja hoor, ook deze keer knijpt ze in de fles, maar nu was hij erop bedacht en kan hij het water ontwijken.

“Je vraagt er echt om, meisje.”

Ze lacht en knikt. “Tja,” zegt ze. “Wat jammer nu dat er hier zoveel andere wandelaars zijn.”

“Kom jij maar eens even mee.” Hij neemt haar bij de arm en trekt haar mee, van het pad af, tussen de bomen door.

“Waar gaan we heen?” vraagt ze, nu toch een beetje ongerust. “Naar dat hutje van je zeker?”

“Inderdaad,” knikt hij.

Ze lacht schamper, maar wordt abrupt stil als ze een paar minuten later voor een houten deur staan. Wat bijzonder dat ze die niet eerder had opgemerkt. Maar het hutje zit dan ook echt goed verscholen tussen de bomen. Als je het niet weet zijn, zul je het nooit vinden. In dit deel van het bos komen er sowieso ook al minder wandelaars, omdat het eigenlijk de bedoeling is dat je op de paden blijft.

Hij haalt een sleutel tevoorschijn en opent de deur.

“Vanwaar komt die sleutel?”

“Dit hutje wordt gebruikt door de scouts. Ze komen hier regelmatig een bosspel doen en leggen hier dan hun materiaal en de rugzakken van de leden, zodat alles veilig ligt. Ik heb een vriend bij de leiding die me voor vandaag de sleutel wilde lenen. Ik had al zo’n vermoeden dat het weleens nodig zou kunnen zijn.”

Met een armgebaar nodigt hij haar uit naar binnen. Zoals hij had voorspeld, staat in het midden een houten stoel. Hij sluit de deur achter hen en gaat zitten. “Kom jij nu maar eens even hier.”

Aarzelend loopt ze op hem af. Hier had ze niet op gerekend. Dat hij later eens met haar zou afrekenen, dat wel. Dat zeker. Maar niet hier en nu.

“Doe je broek naar beneden.”

Heel even aarzelt ze. Ze werpt een blik op het raam, maar dat is zo vuil dat je er niet meer dan schaduwen door kunt zien. Ze betwijfelt of iemand naar binnen zal kunnen kijken, als er al iemand langs zou komen, wat op zichzelf ook twijfelachtig is.

Dan doet ze wat hij zegt en gaat ze met een diepe zucht over zijn knie liggen.

“Ik hoef je zeker niet te vertellen waarom je hier ligt?”

Ze schudt haar hoofd.

“Dan kun jij me dat vast zelf wel vertellen.”

Even stilte. Een opstandige stilte. Hij laat het duren.

“Wel?” vraagt hij dan.

“Wellicht omdat ik misschien een beetje brutaal was,” mompelt ze.

“Misschien?” Hij lacht. “En: een beetje brutaal? Je was zeker weten heel erg brutaal.”

“Het viel best mee,” mompelt ze binnensmonds.

“Het viel even goed mee als dit pak slaag zal meevallen.”

Ze kreunt. Hij heeft er duidelijk erg veel plezier in, dus ze betwijfelt of dit pak slaag zal meevallen. Daarvoor heeft hij veel te veel lol. O, het is duidelijk dat het geen echte straf is, maar het is ook duidelijk dat ze haar grote mond beter iets had kunnen temperen. Daarvoor is het nu echter te laat.

Enkele minuten later geven haar billen een warme gloed af. Ze mag opstaan en haar broek aandoen. Gelukkig heeft hij geen instrumenten bij, bedenkt ze. Zijn hand is ook hard, maar dat is nog te doen.

“Nee,” zegt hij. Ze kijkt hem vragend aan. “Ik denk niet dat je je nu al zult kunnen gedragen.”

Ze snapt het niet. Het is toch klaar? Ze heeft haar broek al weer aan.

“Ga maar even buiten een paar goeie takken zoeken. Ik blijf hier wachten. Je hebt vijf minuten. Voor elke seconde die je te laat bent, krijg je extra. Hij haalt zijn telefoon uit en stelt een timer in.

Verstomd kijkt ze hem aan. Meent hij dit nu?

“De tijd gaat in.”

Nog heel even staart ze hem aan, dan beseft ze dat ze beter kan voortmaken. Het kan niet moeilijk zijn om midden in het bos een paar takken te vinden. Maar hoeveel is “een paar”? En los daarvan heeft ze helemaal geen zin om takken te moeten zoeken waar hij haar straks mee zal slaan. Heel even overweegt ze om met lege handen terug te keren, maar ze besluit bijna meteen dat dat een heel slecht idee zou zijn. De man stroomt over van de gemene ideeën, dus dan tovert hij gewoon wat anders uit zijn hoed wat nog erger is.

In zichzelf mopperend raapt ze een lange tak van de grond. Hij is vrij lang en zonder al te veel aftakkingen. Ideaal geschikt voor het doel dus. De knoop in haar maag groeit. Ze wil zich niet inbeelden hoe het zal voelen als die neerkomt op haar billen. Pijnlijk wordt het zeker. Had ze daarnet nu maar een toontje lager gezongen. Net iets minder brutaal geweest. Die tweede keer water in z’n gezicht spuiten, dat had ze beter niet gedaan. Waarom deed ze dat ook?

Omdat ze zich onschendbaar waande. En eer hij de kans zou hebben om er iets aan te doen, was de grootste irritatie al wat gezakt en had het niet uitgemaakt of ze iets meer of minder had gedaan. Dat was haar redenering geweest. Hoe had ze ook kunnen weten dat dat stomme hutje echt bestond?

Hoeveel minuten zou ze nog hebben? Ze is echt niet goed in tijd inschatten. Ze kan beter voortmaken. Zou drie takken genoeg zijn? Het moet maar, wat haar betreft is de tijd om. Terwijl ze terugloopt, kijkt ze nog even goed om zich heen, maar er is echt niemand te zien die iets zou kunnen horen. Gelukkig maar.

“Nog een halve minuut over,” zegt hij als ze terug binnenkomt. “Toon maar eens wat je hebt.”

Zwijgend reikt ze hem de drie takken aan. Hij inspecteert ze op gladheid. Met een mesje snijdt hij enkele oneffenheden weg. Dan zwiept hij ze elk om beurt door de lucht.

Zoë weet zich intussen geen houding te geven. Ze wil liefst wegkijken, maar kan het niet helemaal. Tegen wil en dank volgt ze zijn bewegingen vanuit haar ooghoeken.

“Leg je handen op het zitgedeelte van de stoel,” gebiedt hij eindelijk.

Zwijgend gehoorzaamt ze. Nu hij die takken in zijn handen heeft, is haar neiging om tegen te spreken volledig verdwenen.

Hij trekt haar broek opnieuw naar beneden en legt de eerste tak aan.

“Eens kijken welke tak de beste is,” zegt hij. Ze ziet zijn gezicht niet, maar aan zijn stem hoort ze dat hij breed grijnst. Hij geniet hiervan, de sadist.

Even houdt hij de tak stil tegen haar billen, dan zwiept hij drie keer kort na elkaar. Ze slaakt een kreet en stampt met haar voet op de grond als reactie op de felle pijn.

“Tut-tut,” maant hij. Kwaad kijkt ze achterom, maar meer durft ze niet te protesteren.

“De tweede tak,” kondigt hij aan. Opnieuw drie felle slagen kort na elkaar.

“Deze zwiept ook lekker,” is zijn oordeel. Zelf voelt ze geen verschil.

Nog één tak te gaan. Ook deze draagt zijn goedkeuring weg.

“Dat heb je goed gedaan,” zegt hij waarderend.

Ze knarsetandt, maar weet beter dan hem van repliek te dienen.

“Eens kijken hoe het voelt als ik ze alle drie tegelijk gebruik.”

Verschrikt kijkt ze om, maar hij verpinkt niet.

Hij neemt de drie takken gebundeld in zijn rechterhand en legt ze even aan tegen haar billen. Ze spant op. Even gebeurt er niets, dan een driedubbele zwiep. Ze schiet overeind. Verdomme, dat doet pijn.

“Terug in positie,” maant hij.

Vuil staart ze hem aan.

“Je hebt duidelijk nog meer nodig,” concludeert hij.

De takken landen nu snel op haar billen. Hoe erg ze ook probeert stil te staan, het lukt haar niet. Hij legt een hand op haar rug om haar beter in positie te houden.

“Nog tien keer,” kondigt hij aan. “Zet je schrap.”

En dan is het eindelijk voorbij. Ze trekt haar broek op en ontwijkt zijn blik, terwijl hij haar in een knuffel tegen zich aan trekt.

Hij grijpt haar oor. “Ga je nu weer lief zijn?” vraagt hij.

Ze knikt. “Ja,” fluistert ze.

“Mooi zo.” Troostend wrijft hij over haar billen.

Dan gaan ze weer naar buiten. “Welke kant zullen we nu op gaan?” vraagt hij. “Misschien kunnen we zoeken of er ook een schommel in dit speelbos staat? Is vast erg leuk om met pijnlijke billen op te gaan zitten.”

Hij grijnst en ze kan er niets aan doen, maar ze grijnst terug. “Sadist,” grinnikt ze.

“Zeker weten,” antwoordt hij. “Gelukkig vind je het net zo leuk als ik.”

“Alleen wat pijnlijker,” moppert ze lachend.

“Tja, verschil moet er zijn.”