“Wat is dat toch met jou?” vraagt hij. “Je lijkt de muren op te lopen.”

Ze zucht. Het is waar: ze is vreselijk ongedurig.

“Geen idee,” antwoordt ze. “Ik weet echt niet hoe het komt. Ik weet gewoon geen blijf met mezelf.”

“Ga even wandelen,” spoort hij aan.

Ze haalt haar schouders op. “Geen zin in.”

Heb je ergens wel zin in?

Ze denkt even na en schudt dan haar hoofd.

“Dan ga je dus wandelen,” besluit hij.

Aan zijn blik te zien kan ze maar beter niet te hard protesteren.

“Waar zou ik dan heen moeten?”

“Gewoon, even het bos in. Als je de knooppunten volgt, kom je uit op ongeveer 5 kilometer dacht ik. Een uurtje stappen. Daar kom je vast van tot rust.”

“Is het niet al een beetje laat om nu nog te gaan wandelen?” probeert ze.

Hij schiet in de lach. “Het is nog niet eens 20 uur,” antwoordt hij. “Het duurt nog twee uur eer de zon ondergaat. Ruim tijd. Zeker als je niet blijft treuzelen en gewoon vertrekt.”

Urgh. Het zal dan wel. In zichzelf mopperend trekt ze haar wandelschoenen aan. Een rugzak neemt ze niet mee. Ze zal immers maar een uurtje weg zijn? Dan is het veel minder vervelend om wat dorst te hebben, die ze na dat uur meteen kan lessen, dan om een heel uur lang haar rug te verwarmen door een rugzak mee te slepen.

Het duurt even, maar na een tweetal kilometer moet ze toegeven dat Bas gelijk had. De gedachten lopen over elkaar heen in haar hoofd, maar daarna verdwijnen ze geleidelijk aan op het ritme van haar voetstappen.

Er zijn niet veel andere wandelaars op pad in dit deel van het bos. Toch was er daarnet een man die langs haar heen kwam gejogd. Gek. Hij zou net rustig de tijd moeten nemen om van de omgeving te genieten, vindt Zoë. En niet alle dieren wegjagen met zijn haastige gedoe. Tot nu toe hoorde ze minstens drie konijnen of eekhoorns wegschieten tussen de struiken. Ook sprongen vier kikkers met een plons in het water toen ze een bruggetje overstak. En daarnet zag ze zelfs, voor het eerst in haar leven, een specht met zijn snavel tegen de boom tikken. Dat klonk veel luider dan ze had gedacht. En die vogel was slechts piepklein! Wat een sterke snavel moet die hebben…

De joggende man van daarnet staat iets verderop vertwijfeld stil bij een kruispunt. Net wanneer ze rechtsaf wil slaan richting wandelknooppunt 53, zoals het bordje aangeeft te doen, spreekt hij haar aan.

“Sorry, weet u soms welke richting ik uit moet om naar nummer 53 te gaan?”

“Ja hoor, gewoon rechtdoor,” antwoordt ze.

“Bedankt!” roept de man over zijn schouder, terwijl hij alweer verder jogt.

Zoë giechelt in zichzelf. Eigenlijk is ze een beetje geschrokken over zichzelf. Hem zomaar de verkeerde kant op sturen… Ach, dan leert hij het bos misschien waarderen, praat ze het voor zichzelf goed. Als hij niet zo’n haast had gehad, had hij misschien ook het bordje gezien met de pijl erop. Akkoord, het stond niet vlák naast de weg, maar zo moeilijk was het nu ook weer niet te spotten. In elk geval is er nu al niet veel meer aan te doen. De man is al uit het zicht verdwenen. Zelf slaat Zoë wel rechtsaf, op weg naar knooppunt 53. Die man komt ook wel uit waar hij moet zijn. Uiteindelijk. Zo gigantisch is dit bos nu ook weer niet.

Ze wandelt verder en eenmaal ze bij knooppunt 53 aangekomen is, slaat ze linksaf op weg naar knooppunt 52. Ze is de man al bijna vergeten. Ze geeft het niet graag toe, maar Bas had gelijk dat hij haar even naar buiten stuurde. De wandeling doet haar goed. Ze is nu ongeveer halverwege. Ze blijft even staan om haar schoenveter opnieuw te strikken. Wanneer ze overeind komt, schrikt ze. Op een tweehonderdtal meter voor haar uit ziet ze de man van daarnet. Waar komt die nu vandaan? Vast vanuit een zijweggetje ergens. Alle wegen in dit verdomde bos lopen in kringetjes die elkaar regelmatig kruisen. Belangrijk is om te weten of hij haar gezien heeft. In elk geval komt hij vastberaden deze kant op. Paniekerig kijkt ze om zich heen, maar er zijn geen vluchtroutes. Geen zijwegen, alleen bomen, bramenstruiken en brandnetels. Als ze zich nu omdraait, ziet dat er ook maar gek uit. Dus loopt ze verder en hoopt ze maar dat hij haar niet herkent en haar gewoon laat passeren.

IJdele hoop, zo blijkt al snel.

“Wat dacht je wel niet?” zegt hij boos, zodra hij binnen gehoorsafstand is. “Me zomaar de verkeerde kant opsturen. Dat vond je zeker wel grappig?”

Een beetje wel, maar dat durft ze nu echt niet meer toegeven.

“Ik zou je moeten arresteren voor smaad aan de politie en obstructie van de rechtsgang.”

“Pardon?” Ze verslikt zich bijna.

“Wat als ik een boef achterna had gezeten en jij me de verkeerde kant opstuurde? Daar staan strenge straffen op, hoor.”

“Bent u een politieagent?”

De man knikt.

“Dat kon ik toch niet weten?”

“Mooi, dan werkt m’n undercoveroutfit. Maar dat wil nog niet zeggen dat je mensen zomaar de verkeerde kant mag opsturen. Heel m’n operatie had wel in het water kunnen vallen.”

“Loopt die boef hier nu dan nog ergens rond?” Ze kijkt nerveus om zich heen.

“Nee, nee,” stelt hij haar gerust. “Hij blijkt er vandaag niet te zijn. Maar als hij er wel was geweest en ik was hem door jou misgelopen…”

“Tja, eh, sorry?” zegt ze. Wat moet je daar nu ook op gaan zeggen?

“Sorry? Daar koop ik niets voor,” bromt de man. “Jij gaat met mij mee naar het politiebureau. Dan gaan we samen een paar documenten invullen.”

“Politiebureau? Documenten? Wat voor documenten?”

Een officiële waarschuwing voor obstructie van de rechtsgang. Misschien leert dat je om je voortaan wat socialer op te stellen.

“Hé, ik kon dit toch niet weten!” roept Zoë uit. “Wie zegt trouwens dat je een echte politieagent bent?” merkt ze plots slim op. “Straks vertel je me dat alleen maar om me te kunnen meelokken en ontvoeren.”

Hij reikt in zijn borstzak en haalt er een badge uit, die hij haar voorhoudt. Het ziet er legitiem uit. Dan steekt hij zijn hand in zijn kontzak en houdt haar een stel handboeien voor. “Ga je nu netjes met me mee of moet ik je deze omdoen?”

“Ho, wacht even.” Ze deinst achteruit. “Moet ik echt mee naar het politiebureau? Kunnen we dit niet op een andere manier oplossen?”

“Wat stel je voor?”

“Ik heb al mijn verontschuldigingen aangeboden,” begint ze. “Ik beloof u dat ik voortaan nooit meer mensen de verkeerde kant op zal sturen.”

“En ik moet dat zomaar geloven?”

Ze knikt heftig. Ja, alsjeblieft, geloof het.

“Als je mijn vrouw was, zou ik je een pak slaag geven waardoor je drie dagen niet meer kon zitten.”

Een pak slaag. Zoë’s hersenen draaien op volle toeren. Zou hij veel harder slaan dan Bas? Zijn armen zien er best gespierd uit en hij heeft ook grote handen.

“Zo te zien spreekt dat idee je wel aan,” grijnst hij. “Ben je al eens eerder geslagen?”

Ze voelt hoe haar wangen rood worden. Stil knikt ze.

“Dan hoef ik je vast niet meer uit te leggen dat een pak slaag op de blote billen gegeven wordt?”

Nu kijkt ze naar de grond. Gebeurt dit echt?

“Wel?”

“Nee, meneer,” mompelt ze.

“Hmm.” Hij denkt even na. “Weet je zeker dat je dit wil?”

“Zolang ik maar niet mee hoef naar het politiebureau,” zegt ze stil.

“Dan regelen we het onder ons,” gaat hij akkoord. “Maar je doet wel deze aan, zodat je er niet vandoor gaat.” Hij zwaait met de handboeien. “Draai je maar om.”

Ze slikt even. Dan draait ze zich om en houdt haar handen op haar rug. Even later zitten haar handen vast. Het metaal voelt koud en hard tegen haar huid.

“Iets verderop is een gebouwtje van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening. Weet je dat zijn?”

Ze knikt, haar rug nog steeds naar hem toe. “Daar gaan we heen. Jij gaat voorop.”

Als ze nu maar niemand tegenkomen… Gelukkig is het niet ver. De betonnen constructie is omheind door prikkeldraad en een gesloten poort met daarop een bordje “verboden toegang – privédomein”.

De politieagent haalt een sleutel tevoorschijn. “Ik lig hier regelmatig op wacht, daarom heb ik een sleutel. Niemand zal ons hier storen.”

Hij sluit de poort achter hen en gaat haar voor, een bunkerachtig gebouw binnen. Er staat niet veel in het gebouw. Een groot reservoir met water en verder wat leidingen. Maar ook een stoel, die de man nu in het midden van de beperkte ruimte zet. Hij graaft even in zijn rugzak en haalt dan, tot Zoë’s grote verbazing, een kleine houten paddle tevoorschijn. Is dit nu ook al standaard uitrustig voor politieagenten, vraagt ze zich af.

“Kom maar even hier voor me staan,” geeft de man aan. “Weet je zeker dat je dit wil? Je kunt nu nog terug. Zoals je ziet, ben ik niet van plan om mild voor je te zijn.”

Weet ze het zeker? Geen idee. Maar een pak slaag is straks voorbij, terwijl een officiële waarschuwing vast twee jaar op haar strafblad gaat staan. Eigenlijk heeft ze geen idee wat ze van een officiële waarschuwing moet verwachten. Wat ze van een pak slaag kan verwachten, weet ze wel. Dan kiest ze liever voor het bekende en de korte pijn.

“Laatste kans,” geeft hij aan.

“Nadien is het klaar?” vraagt ze nogmaals, ter bevestiging.

“Dan ga jij even niet kunnen zitten, maar er zullen geen verdere gevolgen zijn,” herhaalt hij.

Dus knikt ze.

Hij tikt op zijn bovenbil en ze gaat naast hem staan. “Zoals ik daarbuiten al zei,” kondigt hij aan, “gebeurt een pak slaag op de blote billen. Hij maakt de knoop van haar broek los en trekt die naar beneden. Haar onderbroek volgt meteen.

Zoë schaamt zich dood, maar kan er niet veel tegen beginnen, met haar handen geboeid op haar rug. Dan neemt hij haar bovenarm vast en begeleidt hij haar over zijn knie. Oef. Haar voeten komen niet aan de grond, merkt ze. En haar billen steken hoog de lucht in. Hij legt zijn ene arm om haar heupen, zodat ze niet kan vallen.

Zoë zet zich schrap, maar hij begint niet meteen te slaan. In plaats daarvan doet hij zijn preek van daarnet nog even dunnetjes over.

“Je mag mensen niet zomaar de verkeerde kant opsturen als ze je de weg vragen. Je weet nooit of ze haast hebben en waarom ze ergens heen moeten. Je hebt echt heel veel geluk gehad dat er geen ernstigere gevolgen van jouw kleine grapje zijn. Niet omdat ik toevallig politieagent ben, maar omdat je bij niemand, helemaal niemand, ooit kunt weten welke reden ze hebben om ergens snel heen te willen. Het is helemaal niet netjes om hen dan opzettelijk te vertragen en misschien zelfs in de problemen te brengen door hen de verkeerde kant op te sturen.”

Ze laat het stilletjes over zich heen komen. Hij heeft natuurlijk gelijk. Geen idee wat haar bezielde. Het was gewoon een opwelling.

“Ik heb er niet bij nagedacht,” antwoordt ze uiteindelijk.

“Nee, dat denk ik ook niet,” reageert hij meteen. “Dus ik ga er nu even voor zorgen dat je een pak slaag krijgt dat je nog lang zal heugen. Volgende keer als iemand je de weg vraagt, zul je er wel degelijk over nadenken, dat garandeer ik je.”

Dan begint hij te slaan. Niet zacht, maar ook niet heel hard. De klappen weergalmen luid in deze bunker. jammer genoeg v oor Zoë lijkt de man door te hebben dat ze meer gewend is, want hij voert het tempo op en begint ook steviger te slaan. Na een tijdje kan ze niet meer stil liggen en trapt ze met haar benen. Gelukkig heeft hij haar stevig vast aan haar heup, want doordat haar handen nog steeds vastgebonden zijn op haar rug, kan ze moeilijk zelf haar evenwicht houden.

“Zo, begint de boodschap al door te dringen?” vraagt hij uiteindelijk.

Zoë hijgt. “Ja!” roept ze. “Ik zal voortaan nooit meer iemand de verkeerde kant opsturen.”

“Goed zo,” zegt hij. “Die boodschap gaan we er nog wat steviger in slaan.”

Hij neemt de houten paddle en legt die op haar billen.

“Nee, alsjeblieft…” kreunt ze.

“Oh jawel,” zegt hij ferm. “Dit is je verdiende loon. Jij zult leren om geen grapjes uit te halen met onschuldige voorbijgangers die genoeg vertrouwen in jou hadden om je om hulp te vragen.”

Shit. Als hij het zo stelt, klinkt het wel heel erg wat ze gedaan heeft. Veel tijd om er lang bij stil te staan, krijgt ze niet, want hij begint meteen opnieuw te slaan. En zo’n houten paddle doet echt veel meer pijn dan zijn hand, hoe hard zijn handen ook waren. Algauw staan haar billen in brand. Ze jammert en smeekt, maar het haalt allemaal niets uit.

“Ik had je gewaarschuwd dat je hierna minstens een paar dagen niet meer zult kunnen zitten,” zegt hij zonder een spoortje van medelijden in zijn stem. “Ik wil dat de boodschap goed doordringt.”

“Het is doorgedrongen!” jammert ze. “Ik ga het echt nooit meer doen.”

“Echt?” Hij slaat ongenadig door.

“Echt!” belooft ze. “Auwww.”

“Het klinkt in elk geval alsof we de goede kant opgaan,” geeft hij toe. “Maar ik wil heel zeker zijn.” En dus slaat hij verder.

Pas na wat een eeuwigheid lijkt, houdt hij op. Waarderend laat hij zijn rechterhand over haar gezwollen billen gaan.

“Die voelen warm,” geeft hij aan.

“Het doet pijn,” jammert Zoë.

“Mooi zo. Dat is namelijk exact de bedoeling.”

Even is het stil. Het voelt vreemd stil, want de akoestiek in de bunker zorgde dat de klappen en haar gejammer enorm versterkt werden doordat ze tegen de betonnen muren aan galmden.

“Wat denk je? Ga je nog mensen de verkeerde kant op sturen?”

“Nee!” roept Zoë meteen. “Dat doe ik helemaal nooit meer.” Ze meent het hartsgrondig. “Nooit, nooit, nooit meer.”

De man glimlacht. “Mooi zo.”

Een sleutel klikt in haar handboeien en dan zijn haar handen plots vrij. Haar schouders zijn stram door haar armen zo lang gedwongen naar achter te hebben gehouden. Voorzichtig helpt hij haar overeind.

Ze bloost bij het besef dat haar broek nog steeds rond haar enkels had en bukt zich snel om die op te trekken.

“Alles oké?”

Ze knikt. En glimlacht. “Ik weet eigenlijk niet hoe je heet,” zegt ze dan.

“Je hebt mijn badge toch gezien?”

“Tja, eh, ik ben je naam een beetje vergeten,” geeft ze toe.

“Foei, foei,” grapt hij. “Ik ben Sander.”

“Zoë,” zegt ze en ze steekt haar hand uit. “Aangenaam.”

Hij grinnikt. “Aangenaam.”

Dan opent hij de deur. “Na jou,” gebaart hij galant. “En laat ik niet merken dat je nog mensen de verkeerde kant op stuurt!”

“Nee, nee,” haast ze zich te zeggen. “Dat doe ik nooit meer.”

En dan maakt ze dat ze wegkomt. Ze is al veel langer dan uur weggebleven. Hoe moet ze dit straks aan Bas uitleggen?