Een anekdote uit mijn ervaring
Even een situatieschets. Ik zit op een bureaustoel, zij zit naast me op een keukenstoel. Voor ons staat een bureau. Op dat bureau liggen de attributen die je bij de voorbereiding van een examen wiskunde zou verwachten. Geodriehoek, potlood, gum. Rekenmachine, hoewel die bij dit onderdeel niet nodig is. Een examenbundel. Wat oefenopgaven die ik in de voorgaande middag heb gemaakt en uitgeprint.
Ze kijkt aandachtig naar één van de papieren. Natuurlijk weet ik waar de clou van deze opgave ligt. Maar ik wil dat zij het ook ziet. Dat ‘zien’ van de clou is de hele truc van de platte meetkunde. Terwijl ze haar potlood op de lijnen die de cirkel doorkruisen zet, mompelt ze “Als hoek D2 nou recht was, dan had ik hem…” Ik weet dat hoek D2 recht is, en ook waarom.
De vorige keer had ik haar duidelijk gemaakt dat het belangrijk is om je stellingen te kennen. Als dit, dan geldt automatisch dat. In dit geval zit meneer Thales er vrij duidelijk in. Ik kijk haar aan. “Thales!” wil ik horen. Haar aandacht gaat naar een stel andere lijnen uit.
“Sta maar even op”, zeg ik haar. Met de rechterhand begeleidt ik haar over de tafel, met de linker pak ik de tawse die naast het bureau aan de wand hing. “Wat weet jij over deze cirkel,” spreek ik haar toe, terwijl ik op het papier gebaar, “en deze driehoek?”. Ik pak een pen en maak de ingeschreven driehoek duidelijk.
Nog steeds niks. Geduldig leg ik haar uit wat meneer Thales daar ooit eens over gezegd had, en waar ze die uitspraak op het formuleblad kan vinden. Het kwartje valt. Op een ander papier staan de nummers één tot twintig onder elkaar. Ik leg dat voor haar handen, en leg een pen klaar. Ik ga schuin achter haar staan. De tawse tikt lichtjes tegen haar billen.
“Ingeschreven driehoek met middellijn? Thales. Twintig keer meisje.” Opdat ze hem nooit vergeet. Ze begrijpt onmiddelijk wat de bedoeling is.