De diagnose viel niet mee. Eigenlijk was de hele motor kapot en reparatie zou zeker een paar duizend euro gaan kosten. Voor Ben was het meteen duidelijk: ‘Dat gaan we niet meer aan die auto uitgeven’. Hij kocht een keurige tweedehands Volkswagen Golf voor me en probeerde om mijn Peugeot in te ruilen. Toen de verkoper hoorde wat we wilden inruilen, keek hij alsof we hem zojuist tegen zijn schenen hadden geschopt. Hij bood meteen korting als we niets zouden inruilen. Dus werd mijn Peugeot naar ons huis gesleept en daar in de schuur gezet. Ieder normaal mens had zo’n auto natuurlijk gewoon naar de sloperij gebracht, maar de gedachte dat mijn dierbare autootje zou worden veranderd in een klein pakketje schroot kon ik niet verdragen. Het was tenslotte nog de auto van mijn vader geweest. Ik wilde proberen om mijn wagentje te redden, door het te verkopen aan een liefhebber. Ben heeft nooit erg veel begrip voor dit soort sentimenten en ook nu vond hij het allemaal maar onzin. Hij gaf me een maand de tijd om mijn auto te verkopen, anders zou hij hem zelf naar de sloop brengen. Ik zette vol goede moed een advertentie in de zaterdageditie van de Telegraaf. Er kwamen wel reacties, serieuze reacties zelfs: mensen die naar de auto kwamen kijken. Maar als ze de auto eenmaal zagen, dan schudden ze allemaal meewarig het hoofd. De tijd begon al aardig te dringen toen ik op een morgen gebeld werd door een engels sprekende man met een zwaar accent. Hij wilde zo snel mogelijk naar de auto komen kijken, het liefst de volgende middag al. Ik zei dat het niet kon, omdat mijn man dan niet thuis zou zijn. We wonen erg afgelegen en het leek me geen goed idee om in mijn eentje een vreemde man te ontvangen. De man bleef echter aandringen. Hij formuleerde het beleefd, met veel ‘Please’ en ‘Thank you’, maar hij accepteerde geen ‘nee’. Uiteindelijk gaf ik hem zijn zin. Hij zou aan het einde van de middag langskomen en als hij tevreden was zou hij de auto meteen meenemen. Dat klonk veelbelovend.
Ik had de telefoon nog niet neergelegd, of de crisis sloeg toe in ‘Huize Weltevreden’ — Zo heet ons huis echt. De vorige bewoners hebben het zo genoemd en wij hebben het bord op de gevel maar laten zitten. — Sanne kwam thuis van de hockeyclub en aan de manier waarop ze de schuurdeur dichtgooide kon ik al wel horen dat er iets goed mis was. Ze snifte, snotterde, deed erg haar best om niet in tranen uit te barsten, maar toen ze mij zag kwam de dijkdoorbraak toch nog. Ik drukte haar zachtjes tegen mijn borst en probeerde haar te kalmeren. Sanne huilt vrij snel en het is ook altijd vrij snel weer over, maar dit keer bleef ze maar doorgaan. Ik had haar nog nooit zo verdrietig gezien. Timmy kwam met een bezorgd gezichtje naar ons toe lopen om te kijken wat er aan de hand was. Hij kan er niet tegen als zijn grote zus huilt, dan begint hij zelf ook te huilen. Dan wil hij ook getroost worden en eist hij de aandacht op alsof hij in huis het alleenrecht op huilen heeft. Daar stond ik dus met Sanne in mijn armen en Timmy die aan mijn broekspijpen stond te trekken. En toen kwam Patrick er ook nog bij. Ik bereidde met al voor op een dodelijke opmerking, maar hij hield zijn mond, tilde Timmy op en nam hem mee naar de woonkamer. Ik was stomverbaasd over deze attente actie, maar het kwam me wel goed uit. Nu kon ik me even op Sanne concentreren. Ik begon me echt zorgen te maken. Misschien was er wel iets heel ergs gebeurd, was ze onderweg naar huis lastiggevallen of nog erger. Ik sprak haar even streng toe en daardoor leek ze een klein beetje te kalmeren. Tussen de snikken door vertelde ze wat er gebeurd was: ze had haar vriendje op de hockeyclub betrapt met een ander meisje.
‘Ze stonden daar tegen het fietsenhok te zoenen en hij had zijn handen onder haar rokje en hij had haar onderbroek naar beneden gedaan. Die slet stond daar gewoon in haar blote reet.’
Normaal gesproken zou ik bezwaar hebben gemaakt tegen de woorden ‘slet’ en ‘reet’, maar dat liet ik nu maar even gaan. Eigenlijk was ik wel opgelucht dat er niet meer aan de hand was dan gewoon liefdesverdriet, ook al was dat verdriet wel heel erg. Het huilen begon weer opnieuw. De rest van de avond was Sanne nauwelijks aanspreekbaar. Ze lag opgerold op de bank, met haar hoofd op mijn schoot. Af en toe keek ze even naar de tv, maar verder lag ze gewoon wat te liggen. En zo bleef ze ook liggen totdat ik zei dat het tijd werd om naar bed te gaan. Ze liet zich gedwee mee naar boven voeren en staarde daarbij zo wezenloos voor zich uit dat het net iets te dramatisch leek. Ik suggereerde voorzichtig dat ze zich misschien een heel klein beetje aanstelde, maar die opmerking leidde meteen tot een nieuwe huilbui.
Daardoor voelde ik me natuurlijk weer schuldig. Het viel ook allemaal niet mee voor Sanne: een vriendje dat vreemdgaat en dan ook nog een moeder die je niet begrijpt. Natuurlijk wilde ik niet dat zich nog slechter ging voelen dan ze al deed en ik wilde daar zeker niet de oorzaak van zijn. Dus ging ik naast haar bed zitten en vertelde ik haar wat ze wilde horen: dat ze een mooie, leuke meid was en dat haar vriendje hartstikke gek was dat hij haar zomaar liet lopen. En dat meende ik ook. Eigenlijk was ik vreselijk boos op dat ettertje dat mijn liefje zo’n pijn had gedaan. Het was maar goed dat hij niet in mijn buurt was, anders had ik hem wel eens even stevig toegesproken. Ik bleef aan haar bed zitten wachten tot ze in slaap was gevallen. Dat deed ik vroeger ook altijd als Sanne ergens bang voor was.
Beneden was het inmiddels stil geworden. Voor het eerst sinds het einde van de middag had ik even een moment voor mezelf. Ik dacht nog even aan het telefoontje over de auto en maakte een aantekening op de kalender. In de keuken stonden nog de resten van de geïmproviseerde maaltijd. Door alle toestanden was het er niet van gekomen om te koken. Ik ruimde wat op, vulde de afwasmachine en dekte de tafel voor de volgende ochtend. Daarna opende ik de deuren naar het terras om een sigaret te roken. Buiten was het al bijna donker en behoorlijk koud. Er fladderde een vleermuis in grote cirkels over het terras. Vanwege de kinderen rook ik niet in huis. Ben heeft er ook een hekel aan dat ik rook. Elke keer als hij mij met een sigaret ziet, kijkt hij mij verwijtend aan. En hij zegt regelmatig dat ik moet stoppen. Ik weet natuurlijk dat hij gelijk heeft, maar toch kan ik het roken niet laten. Ik belde Ben om hem te vertellen wat er allemaal gebeurd was die dag, maar hij was er niet. Zijn assistente zei dat hij bezig was met een spoedgeval. Het was elf uur en het zou nog zeker twee uur duren voordat hij weer thuis was. Ik besloot om niet op hem te wachten.